Wie een put graaft voor een ander, is schrijver – een VERZiNcolumn

Met dank aan de postbode, die zich in deze wankele tijden onverdroten op pad begeeft, vindt u de nieuwe VERZiN deze week in uw postbus. Waarin Gaea Schoeters over haar schrijverschap vertelt, Lotte Dodion over Studio Haiku en uzelf getrakteerd wordt op een stevig dossier over schrijvers en activisme, een dossier waarin PEN Vlaanderen niet mag ontbreken. In maart nam ik na zeven jaar dienst afscheid van het PEN-bestuur – laat dit artikel dan maar een gepast afscheidsgeschenk wezen.
Gewoontegetrouw vindt u hier een column van weleer. Deze komt uit het zomernummer van 2018, waarin een dossier over de grenzen van fictie.

Als kind was ik bepaald afgunstig op de hoofdrolspelers uit De Vijf, de boekenreeks van de Britse Enid Blyton. Eender waar die rotkinderen een spade in de grond staken, ze stootten gegarandeerd op een fabelachtige piratenschat. Terwijl ik jaloers zat te wezen, bleek er over het Kanaal een échte schattenjacht aan de gang.

Toen kunstschilder Kit Williams in 1976 benaderd werd om een kinderboek te maken, toonde hij aanvankelijk weinig enthousiasme. Waarom tijd en energie stoppen in een prentenboek dat toch maar achteloos zou worden doorbladerd? Hoe ervoor zorgen dat zijn werk de aandacht kreeg die het verdiende? Zijn oplossing: door de wereld van de fictie door te laten sijpelen in de echte wereld en er een puzzelboek van te maken! De zestien prenten die Williams bij elkaar schilderde, vertelden niet enkel het verhaal van de haas Jack en zijn schat, ze bevatten ook kostbare aanwijzingen. Want ergens op het Engelse platteland had de schrijver een 18-karaats, gouden amulet begraven.

Masquerade verscheen in 1979 en werd een instant-bestseller. Honderdduizenden lezers bestudeerden het prentenboek op zoek naar aanwijzingen. Drie jaar lang ontving Williams stapels en stapels brieven van schattenjagers die meenden de code gekraakt te hebben. In 1982 werd de schrijver eindelijk uit zijn lijden verlost. Ene Ken Thomas had de locatie achterhaald, was in zijn Vauxhall gesprongen, naar het stadje Ampthill gekard, en had er dat 18-karaats gouden, amulet opgedolven. Eind goed, al goed.

Of toch niet. Want zes jaar na de feiten kwam een krant erachter dat Ken Thomas helemaal niet bestond en een pseudoniem was voor een zakenrelatie van Williams’ ex-vriendin. Toen alles nog koek en ei was, placht Williams zijn ex immers op amoureuze tochtjes naar Ampthill te vergasten, en het meisje had de potentiële locatie aan de niet-Ken Thomas verklapt. Die ging terstond met een metaaldetector aan de slag. Clou van het verhaal: de schat bleek geenszins gevonden door iemand die het boek gelezen, laat staan bestudeerd had.

Kit Williams vond op zijn eentje het armchair treasure hunting uit om ervoor te zorgen dat zijn kinderboekenprenten de aandacht kregen die ze verdienden. Met succes. Alleen. Alles wat je online over Masquerade vindt, gaat over de schattenjacht en het bedrog, geen gebenedijd woord over de kwaliteit van het boek.

Een mens zou zich kunnen afvragen of de schrijver dan werkelijk in zijn opzet geslaagd is.

Het boek is beter – een Verzincolumn

De eerste VERZiN van 2020 biedt naast een interview met Colson ‘De ondergrondse spoorweg’ Whitehead een waslijst aan Vlaamse auteurs die vertellen hoe ze in hun werk omgaan met emotie en complexe personages. En terwijl ik in het papieren tijdschrift vertel over een ontmoeting met een uitgetelde lezeres, kan u hier een column uit de oude doos lezen. Voor alle duidelijkheid: toen ik Het boek is beter schreef was er nog geen sprake van de gelijknamige – indrukwekkende – HBO-reeks.

Voor fans is het de Citizen Kane van de stripverhalen, voor Time Magazine een van de honderd beste Engelstalige romans, voor literatoren een intertekstuele speeltuin. Ik heb het over Watchmen van de anarchistische Britse schrijver Alan Moore. De premisse van deze graphic novel? Een ‘wat als’-vraag. Wat als er plots een superheld opduikt? Wat voor een impact heeft zijn komst op de wereld? Hoe wordt de geschiedenis van die wereld herschreven? Moore laat zijn gemaskerde wrekers opduiken in de crisisjaren dertig. In zijn revisionistische kroniek winnen de VS de oorlog in Vietnam, wordt Nixon nooit afgezet, vallen de Sovjets met vertraging Afghanistan binnen en lijkt een nucleaire oorlog onafwendbaar in 1985.

‘Quid custodiet ipsos custodes?’ vraagt Juvenalis zich af in Satire VI. ‘Who watches the watchmen?’ Het citaat, dat te pas en te onpas als grafitti opduikt in het boek, kwam via een omweg bij Moore terecht – hij haalde het uit een rapport van de onderzoekscommissie die in volle wapenwedloop het Iran Contra-schandaal onderzocht. Romeinse dichters, corruptie en de koude oorlog. En dan zijn we nog niet eens voorbij de titelpagina.

Intertekstualiteit. Elk hoofdstuk van Watchmen begint met een citaat. Songteksten van Elvis Costello en Bob Dylan, bijbelverzen uit het boek Genesis en Job, regels uit het werk van Nietzsche, Jung, Einstein – niemand ontsnapt aan Moores alziende plunderaarsoog.

Intertekstualiteit. Moore laat geen bestaande superhelden in zijn universum toe, al is elke protagonist in Watchmen wel een vette knipoog naar een kostuumheld uit de DC- of Marvelstal, zij het dan één die met beide benen in de kleiige realiteit staat. Zo is Nite Owl niet alleen maar Moores Batman, zonder masker is deze Dark Knight een buikige twijfelaar met impotentieproblemen. The Comedian is de schurkenversie van Captain America: een amorele cynicus die met sardonisch genoegen de smerige karweitjes van Uncle Sam opknapt. En Dr. Manhattan is in al zijn almacht niet enkel Supermans smurfblauwe (en spiernaakte) tegenhanger, maar evengoed een allegorie voor hoe atoomsplitsing machtsblokken deed ontstaan.

Intertekstualiteit kan een verhaal naar een hoger niveau tillen, en Alan Moore toont hoe het moet. Jammer genoeg had regisseur Zack Snyder die boodschap niet begrepen toen hij de graphic novel verfilmde. Zijn Watchmen is een slaafse reproductie van het boek, plaatje voor plaatje, CGI-laagje op CGI-laagje. Toegevoegde waarde nihil. Een oogverblindende maar lege doos van 130 miljoen dollar.

U raadt het al: het boek is beter.

Zelftwijfel – een Verzincolumn

Drie maanden sinds de vorige blogpost. Een goede zaak dus dat er een nieuwe Verzin in de rekken ligt. Deze bevat een interview met boomhuttenbouwer Andy Griffiths, doet een boekje open over auteursrechten en duikt in de modderige annalen van de horrorfictie.
Wat ik de voorbije maanden dan allemaal heb uitgespookt? Wel, er is natuurlijk die nieuwe roman die voltooid werd en in het voorjaar van 2020 verschijnen zal, maar daarover zullen we op tijd en stond nog behoorlijk wat drukte maken.
Waar u de tijd intussen mee kunt verbeiden? Misschien met het lezen van deze oude Verzincolumn? Het is maar een idee.

Nog voor de eerste letter op papier staat.
Op de Boekenbeurs (n.v.d.r.: die van 2017) zat ik te signeren naast debuterend auteur Jef Schokkaert. Na afloop vroeg ik of hij tussen de bedrijven door al over een tweede boek nadacht. Hij knikte. De volledige structuur stond op papier. Maar er was twijfel gerezen. “Ik weet niet of het idee goed genoeg is om er twee jaar van mijn leven aan te geven.”

Wanneer je die allereerste versie uitschrijft.
Tijdens de herfstvakantie vertoefde ik met vrienden aan de rand van een roestig bos. Er werd gewandeld, er werd getafeld en nagetafeld, en tussen twee streekbieren door werd naar mijn volgende boek gepolst. Daar was ik inderdaad aan begonnen. Waarover het zou gaan. Dat waren hun zaken niet. Of ik al een titel had. Dat zouden ze op tijd en stond wel op de kaft zien staan. Bedenkelijke blikken – ze zaten met een diva. “Niks diva,” zei ik. “Bijgeloof.”

Highland Games tijdens die welbepaalde herfstvakantie
en ondergetekende die zijn handen vol heeft met zijn petekindje.

Wanneer je voor het eerst een versie aan je uitgever laat lezen. Had hij het graag gelezen? Dat had hij. Of hij het dan ook wilde uitgeven.
“Ja, maar.”
“Maar wat?”
“Eerst praten.”
Want natuurlijk heeft zo’n uitgever bedenkingen en natuurlijk krijg jij elastieken benen bij elke ‘maar’ die hij tijdens de lunchafspraak op je bord gooit.

Zelfs wanneer het boek in de rekken ligt én goed onthaald wordt.
Op dezelfde boekenbeurs waar Schokkaert debuteerde, signeerde Lenny Peeters een exemplaar van haar debuutroman voor me. Omdat het haar eerste signeersessie was, vroeg ze of ik een standaardzin gebruikte. ‘Van harte’ leek haar te flauw, ‘veel leesplezier’ hield een belofte in die ze misschien niet kon waarmaken. “Enkel bij mensen die ik niet ken”, zei ik fijntjes. “Bij de anderen schrijf ik iets persoonlijks.”
Ze smeet het boek net niet naar mijn hoofd.

Tijdens de totstandkoming van een roman ondergaat elke schrijver een gelijkaardige cyclus, en zelftwijfel zit ergens tussen spoelen en centrifugeren in. De reden van mijn hierboven vermelde herfstvakantie-omerta heeft helemaal niets met bijgeloof te maken. Schrijvers zwijgen niet omdat spreken ongeluk brengt, schrijvers zwijgen omdat ze de twijfel vrezen. Want één enkele opgetrokken wenkbrauw aan de overkant is voldoende om hun geloof in het boek-in-wording een uppercut te geven.

The best lack conviction while the worst are full of passionate intensity, schreef William Butler Yeats ooit. Helpen deze woorden je bij het overwinnen van je zelftwijfel? Nee? Maar goed ook.

Het generatie-alfabet – een Verzincolumn

We weten het maar al te goed: wanneer u genoeg Instagram-foto’s hebt geplaatst van uw blote bast aan een Senegalees zwembad, uw blote bast op een cruiseschip aan het Steen (zoals de rest van A’pen in de steigers) of uw blote bast die de scheve toren van Pisa moet tegenhouden, dan haalt u misschien de nieuwe Verzin uit de leeskoffer, waarin achtereenvolgens, Yves Petry, Siel Verhanneman, Flip Kowlier en Spinvis op u wachten. Als u dan achteraf uw likes checkt, komt u in uw feed misschien deze bijdrage tegen – een column uit 2017. (In het toenmalige nummer stond Young Adult-fictie centraal, vandaar.) Neem een slok van uw lauwe Estrella Damm-pils en profiteer ervan!

De film Boyhood is een uniek opgroeidrama dat zich in en rondom Houston, Texas afspeelt. We volgen Mason Evans Jr., zoon van gescheiden ouders, door de jaren heen – létterlijk: regisseur Richard Linklater filmde elk jaar een episode uit zijn leven, hield dat twaalf jaar lang vol, en creëerde aldus een drie uur durende time-lapse van een mensenleven. Mason plant Obama-affiches in voorstadsvoortuintjes, Mason belooft zijn vader nooit op George Bush te stemmen, Mason kibbelt met zijn vriendjes over wie het coolste Star Wars-figuur is, Mason wordt de levieten gelezen door de Golfoorlogveteraan met wie zijn moeder de sponde deelt. Ik zie acteurs Patricia Arquette (ooit was ze Alabama in True Romance) en Ethan Hawke ouder worden op het scherm en stel vast dat ik net zo goed twaalf zomers verder sta in het leven.

In Masons 2005 staat het jongetje met een namaakbril op de neus en roodgele sjaal om de nek aan te schuiven voor een exemplaar van Harry Potter and the Half-Blood Prince, toen net in de rekken.

De Julische Alpen. Geen blote bast te bekennen – gelukkig maar

In mijn 2005 kampeer ik met twee vrienden in de Sloveense Sočavallei, te midden van de Julische Alpen. We koken op een kampvuur, zien weerlicht flitsen boven alpenpieken, en omdat we ons hebben ingeschreven voor een kajakinitiatie, gaan we elke dag kopje onder in de smaragdgroene maar gruwelijk koude Sočarivier. Halverwege de initiatie hebben we onze buik even vol van keerwaters en stroomversnellingen, laten de pagaaien voor wat ze zijn en rijden naar Ljubljana, niet enkel om er met enkele gehuurde fietsen door de beklinkerde straten te rijden maar ook om er op zoek te gaan naar een deftige boekhandel. Een van de vrienden wil koste wat kost weten hoe het verder afloopt met Harry Potter en zijn zwerkbalspelende klasgenootjes, en vertikt het te wachten tot we terug thuis zijn. Het kost ons enige moeite maar uiteindelijk vinden we een winkeltje waar Harry Potter and the Half-Blood Prince op een keurig stapeltje nabij de kassa staat te pronken. Terug op de camping zien we hem met het boek en een rol toiletpapier naar de sanitaire hut verdwijnen. Het vuur is aangemaakt en de aardappelen gaar voor hij weer opduikt, een bedremmelde grijns op zijn gezicht, een blank velletje toiletpapier tussen de pagina’s.

Voorjaar 2017 woon ik een boekvoorstelling bij. Voor een aandachtig publiek van kinderen en volwassenen leest een bevriende auteur voor uit een prachtig prentenboek. Na afloop is er tijd voor een praatje. De schrijfster vertelt dat prentenboeken het thans evenmin makkelijk hebben. Ze had er een gesprek over met haar uitgever, en die sloot het gesprek af met een vraag. Of ze er nooit aan gedacht heeft om een Young Adult-boek te schrijven. Dat ze daar wel eens een goede pen voor zou kunnen hebben.

Mason uit Boyhood was tien toen hij in Zweinsteinuniform aanschoof voor de nieuwe Harry Potter, mijn kajakkende kampeervriend net geen dertig. De ene een tikje te jong om zich aan Young Adult-fictie te wagen, de andere een generatie ouder. Het genre mag dan vooral jongeren en hun kleine en grote (en toverspreukgerelateerde) besognes als thema hebben, de boeken worden niet alleen door het doelpubliek, maar ook door de mama’s en de papa’s van dat doelpubliek gelezen. Het lezersprofiel van een literaire auteur is een dame van middelbare leeftijd, dat van de Young Adult-schrijver is diezelfde dame, maar ook haar liefhebbende echtgenoot, haar kinderen én kleinkinderen. Generatie X, Y, Z – wat lezers betreft, omspant Young Adult-fictie het hele generatie-alfabet.

Dikke Freddy krijgt antwoord (ook van mij)

Schrijver Erik Vlaminck wordt 65. Die verjaardag liet zijn uitgever niet ongemerkt voorbij gaan. Dertien vrienden en bekenden schreven een brief aan Dikke Freddy, Eriks alter ego en de man die Vlaanderen al 25 jaar lang een geweten wil schoppen. De brieven werden gebundeld in een boekje. Oplage: 1 exemplaar, voor de jarige.
Mijn kleine bijdrage vind je hieronder.

Aan Dikke Freddy, brievenschrijver,

Ruim vijfentwintig jaar richt u zich tot ministers en andere generaal-oversten. Wel, ik kom u te vertellen dat u uw pijlen in het vervolg best op vogels van ander pluimage richt. Want de dagen zijn geteld dat politiekers nog luisteren naar mensen gelijk u en ik. U zal ze geen drukwerk op braderieën meer zien uitdelen of brieven zien lezen. Het enige wat hen te doen staat, is zo nu en dan een Facebookfilmpje rondsturen waarin paniek wordt gezaaid over de Waal, de Vreemdeling, de Cultuurbobo of de Anuna en hun bedje is weer gespreid voor een ambtsperiode.

Ik wil u een voorstel aan de hand doen: ga een samenwerkingsverband aan. Gij als schrijver van brieven met een schrijver van boeken. Met Erik Vlaminck bijvoorbeeld. Die mens verdient al jaren zijn boterham met de miserie van een ander. Sterker, omdat hij naar verluidt geen gruizel fantasie bezit, zijn die boeken van hem stuk  voor stuk op feiten gestoeld. Trek een blik vol memoires open en u doet hem een kolossaal genoegen.

Bel ten huize Vlaminck aan, laat u een tas koffie inschenken en steek van wal. En terwijl hij nadien naar zijn schrijversbarak op de buiten trekt of de trein naar Welkenraedt neemt om zijn volgende boek te kunnen schrijven (want die mens gaat dus niet gewoon met een stylo aan de keukentafel zitten), trekt u zolang bij hem in.

Dikke Freddy als muze onder de pannen. Voorwaar een idee met potentie.

Met de meeste hoogachting,

Dimitri Bontenakel



weekberichten: een jongen van 47

Mei had een feestmaand moeten worden. Drie maanden lang had ik hard doorgeschreven aan een nieuwe versie van het volgende boek. Ochtendblokken van vier uur tijdens weekdagen (ik heb een halftijdse baan, vandaar) en sessies van acht uur op die zaterdag- en zondagen die geen sociale verplichtingen bevatten. Op maandag 13 mei reviseerde ik de laatste pagina en stuurde het manuscript naar mijn uitgever door. De zweep hoefde er niet langer over, het mocht allemaal een beetje meer lentissimo. Tijd om op een zonovergoten terras plaats te nemen en te klinken op de bestsellerstatus die het boek ongetwijfeld zal bereiken.

Hoe weinig grip een mens op zijn ondermaans bestaan heeft.

Op woensdag 15 mei, omstreeks drie uur ’s middags, liep het trieste nieuws binnen in een van de talrijke Whatsapp-groepjes van de oud-scoutsvrienden. Nauwelijks 47 geworden bleek je grote hart een maatje te groot voor een mens.

We waren achttien toen we kennismaakten. Je had een gesteven jeansbroek met aangenaaide sneakers aan je plafond hangen zodat het leek of er iemand dwars door je dak was gevallen. Ik liet de jeugdhuizen van Edegem en omstreken (remember ’t Kruispunt?) voor wat ze waren en verkende samen met jou en Antwerpse nachtleven. We zagen hoe de dj zijn New Beatplaten inruilde voor die van R.E.M. en Nirvana, morsten bier op onze kleren terwijl we als idioten rondsprongen op de tonen van de Pixies . Aan de toog beleden we onze liefde voor de strips van Marvano en Hugo Pratt en voor alle vrouwen die we niet konden krijgen.

Na mijn partieels in Tweede Kan huurden we met een hoop een chalet in Waimes en raakten er ingesneeuwd. Overdag nestelden we ons met drank en muziek en het eten dat we niet lieten aanbrandden rond de open haard, ’s nachts maakten we lange wandelingen in de Ardense heuvels en gleden om ter verst over de ingeklonken sneeuw.

Toen we afstudeerden, reden we met drieën in jouw Fiatje naar Portugal. Het was een last minute-idee – jij had zelfs de tijd niet gevonden om naar een deftige reistas te zoeken en had je kleren in een wasmand op de achterbank gedumpt. We vonden een klein kustplaatsje ten zuiden van Porto, zetten onze tent op in een camping naast het strand en wilden er niet meer weg. De onstuimige brekers van de Atlantische Oceaan maalden niet om die drie Belgen en smeten ons telkens weer met een doodsmak op het strand. We begrepen geen woord Portugees. Je bestelde drie avonden na elkaar hetzelfde gerecht in ons favoriete restaurant en kreeg elke keer een ander gerecht op je bord. Onderweg naar huis moesten we het stuur vasthouden terwijl jij het dashboard open schroefde om een losgekomen kabeltje te repareren – je vond het euvel niet belangrijk genoeg om er een stopplaats voor op te zoeken.

Je had principes die je niet zomaar wilde verloochenen. Dat bleek aan de toog en in de tribune, dat bleek ook tijdens hoog oplopende discussies op scoutsraden en tijdens kampen. Je nam je scoutsengagement ernstig en verwachtte van iedereen dezelfde inzet. Toen een van je leden even vermist raakte, zag ik op het VTM-nieuws hoe een sociaal assistente je ter wille van de camera de levieten las. Wist zij veel.
We hebben nooit samen in een tak gestaan. Jammer eigenlijk.

We werden ouder. Jij trouwde, kreeg twee kinderen. Terwijl ik mijn boeken begon te schrijven, ging jij resoluut voor het vaderschap. We zagen elkaar niet langer wekelijks maar maandelijks en op de duur halfjaarlijks. Ook al hadden we elkaar in geen zes maanden meer gezien, we gingen verder waar we de laatste keer geëindigd waren. In maart zagen we elkaar voor het laatst. Het leven bleek geen nieuwe ontmoetingen meer voor ons in petto te hebben.

Afgelopen vrijdag namen we afscheid. De zaal barstte uit haar voegen. Veel persoonlijke getuigenissen, veel verdriet. Je zuster, je broers en ook je dochtertje brachten erg mooie teksten – je bent vast erg trots op haar. Net als haar broer zal ze het ver schoppen.
Gisteren hielden we een afscheidsdronk in café Den Hovenier (waar anders?). Het terras barstte uit haar voegen. Veel persoonlijke verhalen, veel plezier. Fijne avond, al kreeg uitbater Patje het even moeilijk – en wij met hem – toen hij het café sloot.

Shine on, you crazy diamond. We zullen je missen.

De koude kant – een Verzincolumn

Duizend bommen en granaten. Mijn vorige blogpost dateert van toen de vorige Verzin in de bus zat. Herinnert u zich dat moment nog? We hadden John Bercow nog niet van ‘Ordèèèr, ordèèèr’ horen roepen in The House of Commons, Greta en Anuna waren nobele onbekenden en Ben Weyts propageerde het rekeningrijden nog. Zo lang geleden dus.

Is er dan iets gebeurd tijdens de afgelopen drie maand? Van alles. Het belangrijkste is die Vijfde Roman natuurlijk. Ik ben halverwege versie drie en het schrijven gaat goed, maar de details houd ik voor een volgende bericht (dat geen drie maand op zich zal laten wachten, beloofd). Verder ligt de nieuwe Verzin natuurlijk in de rekken, met Rachida Lamrabet op de cover en een dik dossier over Digital Storytelling. En daarom zwier ik zoals vanouds een eerdere column in de aanbieding. Bij deze.

Greet geloofde wel, maar ze wist niet goed waarin. Het kon best God zijn, en dus hebben ze zonder morren of discussie hun jawoord ook voor God gegeven, al hield Willem zijn vingers achter zijn rug gekruist, althans in gedachten, anders zou zijn hele familie het gezien hebben.

Wanneer de lezer Willem voor het eerst ontmoet, is het november en zit hij op een bankje aan de rand van de dokken. Naar huis kan hij niet. Daar wacht zijn overspelige vrouw – hij weet dat ze overspel heeft gepleegd omdat ze hem dat eerder die avond zélf heeft opgebiecht. De naam van de echtbreker is Ronald maar dat moet je op zijn Engels uitspreken, als Wanuld. Plots krijgt Willem het gezelschap van een man die aan de andere kant van de bank gaat zitten. Het heerschap rookt twee sigaretten, staat op en springt in het water. Omdat hij zelfdoding geoorloofd vindt, maar er zelf voorlopig geen baat bij heeft, doet Willem geen gekke dingen zoals heldhaftige reddingspogingen ondernemen of zo. In plaats daarvan staat hij op en gaat naar huis.

Willems vrouw Greet is de jongste van de drie zussen Gebruers en alle drie zijn ze van straat geraakt. Wanneer Willem zijn verhaal heeft gedaan, geeft hij het woord aan zijn schoonbroer Stef die het op zijn beurt doorspeelt aan de andere schoonbroer Danny. De koude kant van de familie als vertelperspectief en die koude kant zit tot over zijn oren in een relatiecrisis. Er is overspel in het spel, en bij overspel deelt iedereen in de klappen. Zelfs Belgisch wielerkampioen Philippe Gilbert. U moet het lezen om het te geloven.

My friends don’t seem to be friends at all, just people whose phone numbers I haven’t lost.

Een citaat van de Britse schrijver Nick Hornby, want dat is waar het verhaal van Willem, Stef en Danny me aan deed denken, aan de boeken van Hornby. Niet omdat zelfmoord een thema is, zoals in A Long Way Down, ook niet omdat er veel en graag over muziek wordt gesproken zoals in High Fidelity, nee, omdat de humor die de koude kant van de familie bezigt zo heerlijk Brits en onderkoeld is.

De titel van deze aparte familieroman is Een paar is twee, de auteur Toon Van Mierlo. En deze column is een warm pleidooi om het te lezen. Op een bankje aan de dokken bijvoorbeeld.

Poe-tie-wiet? – een Verzincolumn

De nieuwe Verzin heeft intussen zijn weg naar uw postbus gevonden. Naast interviews met Nina Weijers, Anna Enquist en Lenny Peeters wordt er ook aandacht besteed aan censuur in de (Westerse) literatuur – iets wat ik als PEN-bestuurslid alleen maar kan toejuichen.
Traditiegetrouw gooi ik bij elk nieuw nummer een oude column online. Bij deze.

PA SYSTEM: “Attention, all base members must report for a drug test for marij – marija -… disregard last transmission.”

M*A*S*H is een film van regisseur Robert Altman (1925-2006) over de lotgevallen van een Amerikaans veldhospitaal tijdens de Koreaanse oorlog. De film uit 1970 won de Palme d’Or in Cannes, de Golden Globe voor beste film en een Oscar voor beste scenario. M*A*S*H en The Big Lebowski zijn tot dusver de enige films die me keer op keer weer doen schaterlachen.

Hij had besloten om eeuwig te leven of tenminste strevend hiernaar te sterven en telkens wanneer hij opsteeg, bestond zijn enige taak erin om zijn toestel heelhuids weer aan de grond te zetten.

Met Catch-22 schreef Joseph Heller een roman over de absurditeit van de Tweede Wereldoorlog. Protagonist Yossarian toont zich ontzet over de vaststelling dat allerhande nobele onbekenden hem proberen te doden. Hij wil maar één ding: heelhuids uit de oorlog komen, maar wordt daarin gedwarsboomd door de sinistere bureaucratische logica van de zogeheten Catch-22. Het boek werd in eerste instantie naar het Nederlands vertaald als Paragraaf 22, maar behield in latere edities zijn oorspronkelijke titel omdat het begrip in tussentijd zijn weg naar ons woordenboek had gevonden.

Catch-22 is een van de drie bekendste Amerikaanse romans over de Tweede Wereldoorlog. De tweede is The Naked and the Dead van Norman Mailer. Het derde: Slaughterhouse 5 van Kurt Vonnegut. Aan Vonneguts bekendste roman gingen twintig jaar van worsteling en wanhoop vooraf. De schrijver was krijgsgevangene in Dresden toen de geallieerden de stad met tapijtbombardementen in de as legden en maakte de gruwel van de oorlog vanop de eerste rij mee. In 1967 keerde Vonnegut terug maar het bezoek aan de onherkenbaar veranderde stad zette weinig zoden aan de dijk. Gortdroge research – het aantal geallieerde bommenwerpers, de tonnage aan explosieven – leverden geen bruikbaar materiaal op. Bovendien was hij er als de dood voor om een boek te schrijven dat als een pro-oorlogspamflet kon worden geïnterpreteerd. Redding kwam na het lezen van Célines Voyage au bout de la nuit. Vonnegut besloot zijn waarheidsgetrouwe vertelling los te laten en zijn verbeelding te omarmen. Slaughterhouse 5 werd een non-lineaire satire met een onbetrouwbare verteller in de hoofdrol.

Rauwe, realistische anti-oorlogsfilms als Full Metal Jacket en Saving Private Ryan werden inmiddels gerecupereerd door haviken op oorlogspad. Dat zal niet zo gauw gebeuren met een M*A*S*H, een Catch-22 en een Slaughterhouse 5.

Of hoe humor het verschil kan maken.

weekberichten: van boekhandel tot Barakstad

zaterdag 1 december
De Groene Waterman bestaat 50 jaar. Dat een onafhankelijke boekhandel met het hart op de juiste plaats zoveel kaarsjes mag uitblazen, is een prestatie die gefêteerd mag worden. Sterker, in feite verdiende dit een bezoekje op het Schoon Verdiep, maar iets zegt me dat onze burgemeester andere dingen aan zijn hoofd had. Ik kan me natuurlijk vergissen.
De speeches ontroerden. De vaststelling dat geen énkele gast het in zijn hoofd haalde om zijn glas wijn op een stapel boeken neer te zetten nog meer.

maandag 3 december
Met PEN Vlaanderen streken we ’s avonds in de Arenberg neer. Onze Eritrese PEN-flatgast Haile Bizen bracht eigen werk, we leerden hoe de gevangen Koerdisch-Turkse Zehra Dogan haar toevlucht neemt tot krantenpapier en etenswaren om mee te tekenen – geen Caran d’Ache in de cel, en we luisterden naar het verhaal van de Kameroense schrijver Enoh Meyomesse. Meyomesse zat meer dan drie jaar vast. Daarvan bracht hij dertig dagen in afzondering en absolute duisternis voor.
Stel het je even voor. Dertig dagen. Absolute duisternis. Eten, naar de wc gaan en voor de rest alleen maar je eigen hoofd.

dinsdag 4 december
Zonet de laatste pagina van Schrijven in de Grauwzone omgeslagen, de voortreffelijke biografie die Chris Ceustermans over J.M.H. Berckmans schreef. Enigszins verbluft, moet ik zeggen, niet zozeer omwille van hoe de chroniqueur van Barakstad “langzaam verdronk in het nulpunt”, zoals Ceustermans het zelf omschrijft, maar wel omdat Berckmans al die jaren gewoon achter mijn hoek heeft gewoond. Op weg naar de Sint-Laureisstraat fietste ik quasi dagelijks langs zijn ocmw-appartement in de Lange Batterijstraat. Stérker, Jakke de Fietsenfikser, een van de mensen die zich op het eind van diens leven over Jean-Marie had ontfermd, is de zoon van mijn toenmalige huisbaas. De fiets waar ik nu nog op rijd, kocht ik toen hij zijn zaak nog in de Belegstraat had. Naar verluidt vertoefde Jean-Marie vaak in die kleine starterszaak. Hij moet een snipperdag hebben genomen toen ik me er mijn Achielle aanschafte.

John Vervoort liet ons Berckmans lezen op de SchrijversAcademie. Als Carla zwijgt, zo heette het kortverhaal uit de bundel uit Café De Raaf nog steeds gesloten – de titel is me ook na twintig jaar nog niet ontglipt.Dat Vervoort in het boek naar voren wordt verschoven als één van Berckmans’ grootste fans komt dan ook nauwelijks als een verrassing.

Café De Raaf zal overigens ook nooit meer opengaan. Het gebouw werd twee jaar geleden tegen de grond gesmeten. Een nieuw blok rees uit de bouwput. Geen café, wel een Japans restaurant. En een gedenkplaat aan de glimmende gevel ter nagedachtenis aan het café en haar auteur. Tot ook dat gebouw weer wordt platgesmeten. Want zo gaan die dingen.

6 december
Petekindje is braaf geweest en dus heeft de Sint hem met een bezoekje vereerd. Hij is negen en is er zopas en with a little help from his friends achtergekomen dat de sint “een legende” is (zijn woorden). Toen hij zijn mama met de waarheid confronteerde, bevestigde zij. ‘Inderdaad, de sint is een legende, en nu weet je meteen waarom mama en papa altijd zo actief worden van zodra jij in de nacht van 5 op 6 je bed ligt.’ Petekindje beet de kop van een chocolade ventje en bleef er nuchter onder.
Een vriendin van me – ze heeft zelf kinderen intussen – geloofde vroeger ook in de Goedheiligman. Op een avond vonden mama en papa de tijd rijp om haar in vertrouwen te nemen. De volgende ochtend rende ze vol opwinding de speelplaats op om aan al haar vriendinnetjes te vertellen dat “haar papa het geheim van de sint had verklapt, namelijk dat hij de sint was!!!”.
Dertig jaar later heeft de anekdote niets van zijn humor verloren.

 

Kim Gordon in de Fruithoflaan en andere verhalen

Armoe troef op deze pagina de laatste tijd. (De weblog oogt leger dan het hoofd van Nadine Dorries, het Britse parlementslid dat May’s Brexit-deal maar niks vond “omdat de Britten na de Brexit geen zitjes in de EU meer kregen.” Láchen!) Me erover schuldig voelen, doe ik  niet. Ik citeer een Amerikaanse schrijver en laat het daarbij:

Writing is not necessarily something to be ashamed of, but do it in private and wash your hands afterwards. (Robert A. Heinlein)

En dat is wat ik gedaan heb, maar daarover later meer.

Dat betekent natuurlijk niet dat ik sinds mijn laatste échte bericht (mijn ode aan The Leftovers van 27 augustus) niets meegemaakt heb. Zo werd op de Boekenbeurs een boek boven de doopvont gehouden waar ik samen met Vitalski aan heb mogen meewerken. Mijn Azertyfactor, aan de slag met schrijftalent bundelt vijfentwintig getipte teksten van het schrijfplatform Azertyfactor en zet de lezer met schrijfopdrachten ook zélf aan het schrijven. Het boek werd op 27 oktober feestelijk voorgesteld door Vitalski himself in het Schrijfsalon, de stand van Creatief Schrijven op de BB.

dode das

Mij niet gezien tijdens de voorstelling? Dat is mogelijk. Dit jaar geen Bontenakel op de Boekenbeurs. Bontenakel was met vrienden op retraite in het landelijke Hombourg, een klein dorpje ergens tussen de Voerstreek en het drielandenpunt. Omdat hij wat te vieren had, maar daarover later meer. Maar ook omdat er van een echte vakantie nog niet veel in huis was gekomen dit jaar, tenminste toch niet van de soort waarbij je kou zit te lijden in je tent en onder de douche teken in je knieholten ontdekt. Niet dat er in Hombourg tenten of teken te bespeuren vielen. Wat doe je als je met een hoop vrienden, hun kinderen en hond Lina een week de hort op gaat? Je maakt herfstwandelingen, drinkt streekbieren in de plaatselijke brouwerij (Grain D’Orge), verliest met Carcassonne Amazone, krijgt regelmatig de slappe lach en wisselt belangwekkende anekdotes uit. Zo vernam ik dat Kim Gordon tegenwoordig in de Delhaize aan de Fruithoflaan werkt. ‘Twee druppels water ons Kim, ‘k zweer het,’ zei vriend S. stellig. En waarom zouden we zijn woord in twijfel trekken?
Voor de eerste keer in mijn leven ook een das gezien. Kolossaal beest. Jammer dat ‘ie dood was.

het nieuwe manuscript

De dode das brengt me naadloos bij wat ik eigenlijk wilde zeggen. Dat ik – onze vriend Heinlein indachtig – mijn handen heb gewassen vandaag. Dat de deur van de schrijfkamer open mag. Vanochtend voltooide ik het laatste hoofdstuk van boek n° 5. Het “Eilandboek” zoals ik het lang genoemd heb, al luidt de uiteindelijke titel wel anders. Niet dat die titel al gekend is, daarvoor is het nog veel en veel te vroeg. Maar ik heb thans wel een versie van mijn boek in handen die ik eerst naar mijn uitgever en nadien naar een paar andere proeflezers wil sturen.

De rest van de maand kan je me met afgekloven vingers en bevend van de cafeïne in de buurt van de Fruithoflaan terugvinden.

Maar nu eerst een streekbiertje.

Social media & sharing icons powered by UltimatelySocial
Facebook
Instagram