De koude kant – een Verzincolumn

Duizend bommen en granaten. Mijn vorige blogpost dateert van toen de vorige Verzin in de bus zat. Herinnert u zich dat moment nog? We hadden John Bercow nog niet van ‘Ordèèèr, ordèèèr’ horen roepen in The House of Commons, Greta en Anuna waren nobele onbekenden en Ben Weyts propageerde het rekeningrijden nog. Zo lang geleden dus.

Is er dan iets gebeurd tijdens de afgelopen drie maand? Van alles. Het belangrijkste is die Vijfde Roman natuurlijk. Ik ben halverwege versie drie en het schrijven gaat goed, maar de details houd ik voor een volgende bericht (dat geen drie maand op zich zal laten wachten, beloofd). Verder ligt de nieuwe Verzin natuurlijk in de rekken, met Rachida Lamrabet op de cover en een dik dossier over Digital Storytelling. En daarom zwier ik zoals vanouds een eerdere column in de aanbieding. Bij deze.

Greet geloofde wel, maar ze wist niet goed waarin. Het kon best God zijn, en dus hebben ze zonder morren of discussie hun jawoord ook voor God gegeven, al hield Willem zijn vingers achter zijn rug gekruist, althans in gedachten, anders zou zijn hele familie het gezien hebben.

Wanneer de lezer Willem voor het eerst ontmoet, is het november en zit hij op een bankje aan de rand van de dokken. Naar huis kan hij niet. Daar wacht zijn overspelige vrouw – hij weet dat ze overspel heeft gepleegd omdat ze hem dat eerder die avond zélf heeft opgebiecht. De naam van de echtbreker is Ronald maar dat moet je op zijn Engels uitspreken, als Wanuld. Plots krijgt Willem het gezelschap van een man die aan de andere kant van de bank gaat zitten. Het heerschap rookt twee sigaretten, staat op en springt in het water. Omdat hij zelfdoding geoorloofd vindt, maar er zelf voorlopig geen baat bij heeft, doet Willem geen gekke dingen zoals heldhaftige reddingspogingen ondernemen of zo. In plaats daarvan staat hij op en gaat naar huis.

Willems vrouw Greet is de jongste van de drie zussen Gebruers en alle drie zijn ze van straat geraakt. Wanneer Willem zijn verhaal heeft gedaan, geeft hij het woord aan zijn schoonbroer Stef die het op zijn beurt doorspeelt aan de andere schoonbroer Danny. De koude kant van de familie als vertelperspectief en die koude kant zit tot over zijn oren in een relatiecrisis. Er is overspel in het spel, en bij overspel deelt iedereen in de klappen. Zelfs Belgisch wielerkampioen Philippe Gilbert. U moet het lezen om het te geloven.

My friends don’t seem to be friends at all, just people whose phone numbers I haven’t lost.

Een citaat van de Britse schrijver Nick Hornby, want dat is waar het verhaal van Willem, Stef en Danny me aan deed denken, aan de boeken van Hornby. Niet omdat zelfmoord een thema is, zoals in A Long Way Down, ook niet omdat er veel en graag over muziek wordt gesproken zoals in High Fidelity, nee, omdat de humor die de koude kant van de familie bezigt zo heerlijk Brits en onderkoeld is.

De titel van deze aparte familieroman is Een paar is twee, de auteur Toon Van Mierlo. En deze column is een warm pleidooi om het te lezen. Op een bankje aan de dokken bijvoorbeeld.

Poe-tie-wiet? – een Verzincolumn

De nieuwe Verzin heeft intussen zijn weg naar uw postbus gevonden. Naast interviews met Nina Weijers, Anna Enquist en Lenny Peeters wordt er ook aandacht besteed aan censuur in de (Westerse) literatuur – iets wat ik als PEN-bestuurslid alleen maar kan toejuichen.
Traditiegetrouw gooi ik bij elk nieuw nummer een oude column online. Bij deze.

PA SYSTEM: “Attention, all base members must report for a drug test for marij – marija -… disregard last transmission.”

M*A*S*H is een film van regisseur Robert Altman (1925-2006) over de lotgevallen van een Amerikaans veldhospitaal tijdens de Koreaanse oorlog. De film uit 1970 won de Palme d’Or in Cannes, de Golden Globe voor beste film en een Oscar voor beste scenario. M*A*S*H en The Big Lebowski zijn tot dusver de enige films die me keer op keer weer doen schaterlachen.

Hij had besloten om eeuwig te leven of tenminste strevend hiernaar te sterven en telkens wanneer hij opsteeg, bestond zijn enige taak erin om zijn toestel heelhuids weer aan de grond te zetten.

Met Catch-22 schreef Joseph Heller een roman over de absurditeit van de Tweede Wereldoorlog. Protagonist Yossarian toont zich ontzet over de vaststelling dat allerhande nobele onbekenden hem proberen te doden. Hij wil maar één ding: heelhuids uit de oorlog komen, maar wordt daarin gedwarsboomd door de sinistere bureaucratische logica van de zogeheten Catch-22. Het boek werd in eerste instantie naar het Nederlands vertaald als Paragraaf 22, maar behield in latere edities zijn oorspronkelijke titel omdat het begrip in tussentijd zijn weg naar ons woordenboek had gevonden.

Catch-22 is een van de drie bekendste Amerikaanse romans over de Tweede Wereldoorlog. De tweede is The Naked and the Dead van Norman Mailer. Het derde: Slaughterhouse 5 van Kurt Vonnegut. Aan Vonneguts bekendste roman gingen twintig jaar van worsteling en wanhoop vooraf. De schrijver was krijgsgevangene in Dresden toen de geallieerden de stad met tapijtbombardementen in de as legden en maakte de gruwel van de oorlog vanop de eerste rij mee. In 1967 keerde Vonnegut terug maar het bezoek aan de onherkenbaar veranderde stad zette weinig zoden aan de dijk. Gortdroge research – het aantal geallieerde bommenwerpers, de tonnage aan explosieven – leverden geen bruikbaar materiaal op. Bovendien was hij er als de dood voor om een boek te schrijven dat als een pro-oorlogspamflet kon worden geïnterpreteerd. Redding kwam na het lezen van Célines Voyage au bout de la nuit. Vonnegut besloot zijn waarheidsgetrouwe vertelling los te laten en zijn verbeelding te omarmen. Slaughterhouse 5 werd een non-lineaire satire met een onbetrouwbare verteller in de hoofdrol.

Rauwe, realistische anti-oorlogsfilms als Full Metal Jacket en Saving Private Ryan werden inmiddels gerecupereerd door haviken op oorlogspad. Dat zal niet zo gauw gebeuren met een M*A*S*H, een Catch-22 en een Slaughterhouse 5.

Of hoe humor het verschil kan maken.

Eelt – een Verzincolumn

De nieuwe Verzin heeft intussen postgevat op nachtkastjes en toiletspoelbakken. Naast een gesprek met Johan de Boose over leven en schrijven bevat het nummer een kloek dossier over sciencefiction. Een nieuwe Verzin betekent automatisch ook een oudere column op deze site. Over de schrijver op zijn kwetsbaarst.

“Ek zweer het moat, gij schrijft just lijk diene Murakami.” In het leven van elke schrijver komt er een moment waarop je geen rekening meer kunt houden met het oordeel van de mama, de vrienden of het lief. Je bent gaan beseffen dat goed en goedbedoeld niet hetzelfde is, je wilt méér, je hunkert naar het oordeel van iemand die doorkneed is in de letteren. En zodra je die initiële schroom overwonnen hebt, trek je met je schrijfsels de wereld in. Het is de schrijver op zijn kwetsbaarst.

Met een beetje geluk kruist Samuel Beckett je pad, het is te zeggen, iemand die dezelfde principes huldigt. De jonge Ierse schrijver Aidan Higgins stuurde de Nobelprijswinnaar in 1958 een kortverhaal, in de hoop opgepikt te worden. Beckett vond het verhaal te min voor publicatie, maar schreef een mooie brief vol constructieve feedback terug. Higgins bekende later aan een vriend dat de brief hem wellicht meer had geholpen dan daadwerkelijke publicatie.

Heb je pech dan kom je in de klauwen terecht van een parvenu als J. De Witte. Ken je hém nog, die leeggemolken teelbal die in voorjaar 2015 carte blanche van de krant De Morgen kreeg om de nieuwe generatie schrijvers een mes in de rug te steken?

Ik had geluk. Eén, omdat ik een laatbloeier was en mijn ziel inmiddels voldoende eelt had gekweekt om in de SchrijversAcademie de sloophamer van Mark Insingel te overleven. Ten tweede omdat ik op krèk dezelfde plek feedback kreeg van mensen als John Vervoort, Erik Vlaminck en Marc van Alstein – allemaal Becketts in het diepst van hun gedachten. Een medestudent was minder fortuinlijk. Net als ik had Eli de Insingel overleefd, maar hij kreeg in het tweede jaar alsnog te maken met een J. De Witte. Eli had hard gewerkt aan dat kortverhaal van hem en die avond was hij aan de beurt om het voor te lezen. Ik keek ernaar uit – Eli schreef goeie dingen. Maar Eli daagde niet op. ‘We zijn hem kwijt,’ legde de docent die avond uit. Hij las de mail voor die hij eerder die dag had ontvangen. Eli had het verhaal aan zijn vrouw gegeven, een door de wol geverfde journaliste. Ze had zijn verhaal door de hakselaar gehaald. Haar oordeel kwetste hem diep maar hij gaf haar gelijk. Het zou nooit wat worden met de letteren. Hij gaf er de brui aan. In de zeventien jaar die intussen zijn verstreken, heb ik niets meer van hem vernomen.

Feedback geven, een verpletterende verantwoordelijkheid.

IMG_1839

Twee vrienden – een Verzincolumn

De nieuwe Verzin ligt intussen op menig terrastafeltje en tuinzetel, en als trouwe fan hebt u de column natuurlijk het eerst gelezen en daarbij het vermaledijde werk van de zetduivel gespot. Inderdaad, in de allerlaatste regel diende een mens zich af te vragen of de schrijver in zijn “opzet” geslaagd was, en niet in zijn “opleg”. De schrijver in kwestie was immers niet aan het scheiden, diende zijn echtelijke woning niet in te kopen en had dus geen opleg van doen.
Naar goede gewoonte zet ik een column uit de oude doos op deze site. Deze komt uit de zomer-Verzin van 2016 met – jawel – columnschrijven als thema.

Ze waren van hetzelfde jaar. Godfried werd in maart geboren, Simon in oktober. De rol van oudere schrijversbroeder zou Godfried met verve spelen. Ter ere van Simons vijftigste verjaardag schreef hij: “Nu is het ook weer niet zo, dat ik héél veel beter ben. Ik ben dat wel, maar dat laat ik niet merken. Je moet nooit, zeg ik altijd, een mens ontmoedigen. Ik blijf vlák voor hem uitlopen, en dát houdt de vaart erin.”

Jarenlang was Godfried de meest gelezen schrijver van Nederland. Literaire erkenning bleef echter uit – de kritiek wist niet wat ze met zijn lichtvoetige stijl aan moest. Simon  worstelde daarmee. “Ik heb het feit dat men déze man nimmer een letterkundige prijs heeft gegeven zeer potsierlijk gevonden. Ja, Godfried is een groot schrijver, maar je mag het alleen niet zeggen, zegt men. Waar een klein literair wereldje klein in kan zijn.”

Simon schreef zijn dagelijks cursiefje thuis, op een bankje in het park, in de kroeg. Hij hield er een hardnekkig drankprobleem aan over. Daar wist Godfried wel weg mee. “Wat Simon in hoofdzaak beoefent is het cafébezoek. Hij brengt ons daar in kennis met wat melancholieke grijsaards en andere ondermijnde figuren die in hun reeds half geleegd glaasje tengere dingen zeggen waardoor het drankgebruik een dubbele bodem krijgt.”

Godfried had grote plannen voor allerhande boeken. Hij wilde een grote roman over de zee schrijven, een boek over beroemde sterfbedden, een Dickensbiografie. Het is bij plannen gebleven. “Het is waar wat Bertus  Aafjes over hem zei,” vertelde Simon later, “hij heeft een heel oeuvre ongeschreven gelaten.”

Ze waren elkaars bewonderaars. Godfried noemde Simon een grootmeester van de miniaturen en sloeg zijn boek Kroeglopen hoger aan dan 99 percent van de romans die de voorbije tien jaar waren geschreven. Simon noemde Godfried na diens overlijden een groot, onvervangbaar schrijver, wiens werk nog vele jaren door tallozen zal worden gelezen.

Ze leerden elkaar kort na de oorlog kennen. Simon schreef toneelrecensies in Het Parool. Godfried deed hetzelfde in De Volkskrant. Iemand vond het een heilzaam idee om de Amsterdamse toneelcritici in een kring te verenigen. Simon nam het thesaurierschap op zich. Elk lid werd geacht 2,5 gulden te storten. “En als de rijksdaalders binnen zijn, wat doet Carmiggelt dan met die penningen?” wilde Godfried eerst weten.

Bomans en Carmiggelt – aartsvaders van de column, buitengewone stilisten, vrienden.

Meer weten? Lees Beste Godfried, beste Simon. Simon Carmiggelt en Godfried Bomans aan en over elkaar (de Boekerij, 1999)

Grafschenners – een VERZiN-column

De nieuwe VERZiN ligt alweer enkele weken in de rekken. Waarom plaatst Bontenakel op zijn site dan geen oude column of enige andere onzin? Goeie vraag. Een en ander heeft te maken met de manier waarop mijn leven op verrassende en hoogst aangename wijze een nieuwe wending nam. Maar daarover later meer. Eerst die oude column dus, uit VERZiN nr. 2/2016 (dossier: misdaadverhalen).

I don’t want to be buried in a Pet Sematary. I don’t want to live my life again.

Dat zingt wijlen Joey Ramone op de soundtrack van de gelijknamige horrorfilm, waarin een vader zijn verongelukte zoontje op een dierenkerkhof begraaft. Het jongetje staat op uit de doden, maar in plaats van met zijn favoriete knuffel te spelen, speelt de walking dead-kleuter voortaan met een scalpel. Zoonlief is zoonlief niet meer.

Iets anders nu. Reboots doen het al een poos goed in de cinemazalen. Wat voor het witte doek werkt, werkt misschien ook op gedrukt papier, moeten een aantal misdaaduitgever gedacht hebben. Personages werden opgedolven en nieuw leven ingeblazen, en de grafschenners van dienst zijn niet bepaald B-ploegauteurs. De Schot William Boyd reanimeerde 007, Michael Chabon haalde Sherlock Holmes uit zijn vriesslaap, en tachtig jaar nadat hij zijn entree in het misdaadgenre maakte, mocht privédetective Philip Marlowe dankzij John Banville opnieuw zijn hard-boiled zelve zijn.

I don’t mind if you don’t like my manners. They’re pretty bad. I grieve over them during the long winter evenings

– Philip Marlowe in The Big Sleep.

Hoe doe je dat, een iconisch personage weer tot leven wekken. Banville hield zich aan vijf stelregels. Eén, geen scheldwoorden, geen seks. Twee, geen Samsung Galaxy S6 in zijn vestzak. Marlowe hoort thuis in het L.A. van sigarettenreclames en Studebakers, niet in dat van crystal meth en Kardashian. Drie, spieken is uit den boze. Schrijvend aan zijn Marloweboek weigerde Banville het Raymond Chandler-oeuvre op zijn boekenplank te raadplegen. Vier, zet Marlowe neer zoals hij is: een dolende ridder uit de Arthurlegende in een denkbeeldig Camelot, introspectief, whiskydrinkend, vervuld van zelfhaat. Vijf, herlees The Great Gatsby, de roman die Chandler graag zelf had geschreven.
Tot zover het hoe.
Naar het waarom blijft het gissen.

Sommigen gaven Banvilles boek vijf sterren, anderen spraken van een noirpastiche die het niveau van de fanfictie niet overstijgt. Omdat ik het boek niet gelezen heb, laat ik die uitspraken voor wat ze zijn, maar ik blijf het wel een vreemd verschijnsel vinden, zo’n nieuw boek van een dode schrijver. Zie je het bij ons al gebeuren? Kristien Hemmerechts die Jef Geeraerts’ helden Vincke en Verstuyft met een vers lijk opzadelt? Dimitri Verhulst die Maigret appetijtelijk zijn godverdomse pijp laat smoren?

Misschien hebben ónze uitgevers wél naar Joey Ramone geluisterd.

(P.S.: anno 2018 zijn ze het nog steeds niet afgeleerd. Zo leverde thrillerauteur Jo Nesbø net zijn bewerking van Macbeth af. Recensent John Vervoort maakte er vandaag korte metten mee op de boekenbladzijden van De Standaard.)

Theofiel & Henry, een VERZiN-column

De nieuwe VERZiN ligt in de rekken as we speak. Dat betekent dat ik jullie weer mag trakteren op een column uit de oude doos. Theofiel & Henry is afkomstig uit het eerste nummer van 2016 (dossier: performen) en valt op deze eerste zonnige dag van het jaar bij voorkeur te savoureren in zacht januarilicht.

Boekenbeurs bij valavond. Een debuterende schrijfster vertelt over de literaire avond waaraan ze mee gestalte heeft mogen geven. Net afgestudeerd aan de SchrijversAcademie was het haar eerste keer achter de microfoon (als we haar boekvoorstelling even buiten beschouwing laten). Achteraf raakte ze aan de praat met een aanwezige auteur – een schrijver met naam en faam en tonnen podiumervaring. Hij vroeg haar waarom de Academie geen module woordkunst in haar lessenpakket had opgenomen. Meteen wist de schrijfster dat het niet goed was geweest, dat optreden van haar.

Ooit woonde ik een spoken word van Henry Rollins bij. De voormalige frontman van hardcorepunkband Black Flag zette een flesje water op een kruk, nam de microfoon in een houdgreep en stak van wal. Anderhalf uur lang hing het publiek aan zijn lippen. Rollins nam een daverend applaus in ontvangst en verdween met het ongeopende flesje water in de coulissen. Hoe graag ik het soms zou willen, ik ben bepaald geen Henry Rollins (zie foto) – het ontbreekt me aan eruditie, tatoeages en podiumprésence. Ik heb moeite om mijn publiek in de ogen te kijken, verlies de draad van mijn verhaal en mijn stem hapert als een Fyratrein. Optreden is voor mij geen improvisatieoefening, het vergt grondige voorbereiding. Toen ik Lies Van Gasses laatste boek mocht helpen voorstellen, leerde ik mijn tekst voor de spiegel uit het hoofd. Dat hielp. Ik ging niet af als een gieter en kreeg zowaar een lacher of twee op de hand.

Dichter Jess De Gruyter bij de voorstelling van zijn laatste bundel: “Zoals elke vertegenwoordiger weet, moet je een performer zijn om goed te verkopen, alleen ben ik niet geboren om  op een podium te staan.”
Ik ben dus lang niet de enige.

De alomtegenwoordigheid van Maud Vanhauwaert (n.v.d.r.: ze was nog geen stadsdichter toen ik dit schreef) en andere slam poetry-finalisten bevestigen het: de tijden waarin je J.D. Salingergewijs de schrijver-kluizenaar kunt uithangen, zijn voorbij. Als je wilt dat je boek gelezen wordt, moet je de hort op. Bij elk nieuw boek tekeer gaan tegen “Het Literaire Wereldje” zoals [mxp] dat doet, hipstervragenrondes doorstaan op de literaire salons van Das Mag, of – als je hoerenchance hebt –  bij Mattijs van Nieuwkerk op schoot.

Het boek schrijven doe je in de rust en afzondering van de zolderkamer of het Baltische schrijfverblijf, maar zodra je die pen hebt neergelegd, moet je de pet van de kleine zelfstandige opzetten. Kleine percentjes, rijke ventjes.
Elke schrijver een Theofiel Boemerang.

Partnergeweld – een VERZiN-column

Le nouveau VERZiN est arrivé! In het nummer vindt u een stevig interview met Margot “Mazzel tov” Vanderstraeten om te lezen en te archiveren. Naar goede gewoonte staat op de schaduwzijde van de omslagpagina een stukje van mijn hand. De oud-scoutsvrienden uit mijn achterban herkennen wellicht de toiletlezer die erin wordt opgevoerd…

Ter herinnering aan hoe zo’n column er ook alweer uitziet: eentje uit de oude doos (VERZiN 4 uit 2015, over schrijven in de 21ste eeuw)

Partnergeweld

De Amerikaanse auteur Richard Wright stond om zes uur op. Vluchtend voor een huis vol kinderen trok hij er meteen op uit. Met een gele blocnote, een vulpen en een flesje inkt maakte hij het zich gemakkelijk op een bank in het nabije Fort Greene Park en schreef vier uur lang, regen of zonneschijn. Agatha Christie zette haar schrijfmachine waar er plek voorhanden was, tot op de toilettafel toe. De Brit V.S. Pritchett schreef op een oude deegplank die hij op de armleuningen van zijn bureaustoel liet rusten. Toen zijn pols het begaf, ruilde Henry James de pen voor een typiste in, en deponeerde chocoladerepen naast haar schrijfmachine om haar alert te houden.

“Routine, in an intelligent man, is a sign of ambition. The surest way to discipline passion is to discipline time.” Curry laat niet toevallig W.H. Auden als eerste aan het woord. Routine en doorzettingsvermogen, daarmee onderscheiden de 144 creatievelingen uit het boek zich van de rest van ons, waterdragers in het ondermaanse.

Die routine kan bepaald verrassende vormen aannemen. John Cheever trok zijn enige pak aan en nam samen met de andere pendelaars uit zijn flatgebouw de lift naar beneden. Hij stapte echter niet uit op het gelijkvloers, nee, hij daalde verder af. In de kelder hing hij zijn pak aan de haak. Tot aan de lunch schreef hij in zijn onderbroek. Maya Angelou verkiest soberheid. Zij huurt een motelkamer om te kunnen schrijven. In de kamer: een bed, een woordenboek, een bijbel, een kaartspel en een fles sherry. Tijdens zijn ballingschap werd Victor Hugo gewekt door het kanonschot van het naburige fort. Hij stond op, dronk enkele koppen verse koffie, slokte twee rauwe eieren naar binnen en schreef tot een uur of elf. Daarna ging hij op het dak staan om zich te wassen. Hij overgoot zich met koud water en ging zijn huid te lijf met een paardenharen washandje. De eilandbewoners van Guernsey mochten meekijken.

“How one works, assuming he’s disciplined, doesn’t matter,” zegt Bernard Malamud op het einde. “The trick is to make time – not steal it – and produce the fiction.” Routine en doorzettingsvermogen. Misschien moet er nog een derde pijler aan worden toegevoegd. Die van partnergeweld. Want wie Daily Routines heeft gelezen, weet dat de geliefden al te vaak het onderspit moeten delven. Respect dus voor de James Reeves-en van deze wereld. Respect voor Alice B. Toklas.

Kannibaal Mildred – een Verzincolumn

verzin 3 2016Sinds het begin van de zomer ligt de nieuwe Verzin in de rekken – dossier columns – waarin ik niet alleen een column mag leveren maar ook met Gie Bogaert mag spreken over het schrijfproces achter zijn laatste roman Roosevelt.

Voor de liefhebbers: Kannibaal Mildred, een column uit de vorige jaargang,
te lezen op een terras, alp of strandstoel naar keuze.

 Zijn naam was Malcorps. Hij was conciërge van een flatgebouw, zij het tegen wil en dank. Hij sprak met een kabbelende bariton die aangenaam in de oren lag, als die van een nieuwsanker, of van een kardinaal in een pot glijmiddel. Weinigen die zijn stem echter te horen kregen want hij werd niet graag gestoord. Wanneer de bel ging, opende hij de deur net zo ver als het kettinkje het toeliet. Met een wuft handgebaar stuurde hij de meeste bezoekers wandelen.

Malcorps was een artiest, een internetartiest, en wat voor één: als tableau vivant was hij kunstenaar en kunstwerk tegelijk. In elke kamer van zijn flat hing het alziende cyclopenoog van een webcam. Lijfeigene van zijn betalend publiek had hij zijn leven in een contract gegoten. Zijn internetbroodheren bestuurden elke minuut van zijn bestaan. Ze dicteerden wat hij at, dronk, wanneer hij zich waste, wanneer hij zich ontlastte. De tijd die hij buiten mocht doorbrengen – uit het zicht van de camera’s – werd streng gechronometreerd.

God, wat gaat de tijd snel! Het is alweer twee-en-een-half jaar geleden dat mijn vorige roman in de boekhandel lag. Daarin kreeg Malcorps drie hoofdstukken toegewezen. En als u mijn moeder bent of een andere verloren ziel die De steek van de schorpioen heeft gelezen, dan denkt u vast: Malcorps, nooit van gehoord!? Gelijk hebt u. In de vierde manuscriptversie van het schorpioenboek liep de man nog vrolijk te sikkeneuren, in de vijfde was hij spoorloos verdwenen. De conciërge was me dierbaar maar hij hield de boel op. Ik deed wat gebeuren moest: tussen twee versies in verloste ik hem uit zijn lijden. R.I.P. Malcorps.

Tijdens de jaarlijkse trek naar hun paargebied eten de rode krabben van Christmas Island hun platgereden neven en nichten vers van het asfalt – broodnodig kannibalisme om tot bij de Indische Oceaan te geraken. In 1972 overleefde een rugbyploeg een vliegtuigcrash in de Andes op het vlees van dode medepassagiers.

Sinds de dood van Malcorps werden vele andere personages tot leven gewekt. Hostiegewijs namen sommigen onder hen een stukje van de conciërge tot zich – een karaktertrek, een hebbelijkheid, een tic, een flard dialoog. Ze zullen het nooit toegeven maar de dames en heren uit de allerlaatste versie van elke roman hebben hun lot te danken aan de stoffelijke resten van hun minder fortuinlijke soortgenoten. Meursault, Toru Watanabe, Miranda Van Hooylandt, Jean-Baptiste Grenouille, Mildred Pierce – het zijn stuk voor stuk kannibalen.

21ste-eeuwse strandjutters – een VERZiNcolumn

Het is weer even geleden dat u nog iets van me gelezen heeft op deze pagina. Daar komt binnenkort verandering in, maar over het “WTF?” en het “what’s he on about?” laat ik u nog even in het ongewisse. Houd de website gewoon wat in de gaten tijdens de lentemaanden.

Iets anders nu. Sinds kort ligt VERZiN n° 2 – dossier misdaadverhalen – in de rekken van boekhandels en bibliotheken. Dit keer mocht ik niet enkel de column verzorgen maar ook voor onderzoeksjournalist spelen. Wie wil weten waarover: lees het nummer.
Intussen loop ik wat achter in het aanbieden van eerder verschenen columns. Deze, uit de VERZiN n° 2 van 2015 (exact een jaar geleden) had u nog van me te goed. Bij deze.

In de documentaire Ten noorden van de zon zie je ze neerstrijken op een afgelegen eiland voor de kust van Noord-Noorwegen. Ze bouwen een hut uit wrakhout en stenen. Een aangespoeld olievat wordt een kachel. Water halen ze uit de beek en in hun proviandkast staan blikken met een verstreken vervaldatum. Twee jongens van twintig zijn het, gekleed in Jack Wolfskin en Timberland en voorzien van een zonnebril die bij hun kwajongensgrijns past. Je ziet hen surfen op de ijzige golven, paragliden, snowboarden. Maar de twee zijn niet naar het noorden van de zon gereisd om extreme sporten te beoefenen. Ze overwinteren er om één baai van het eiland schoon te maken en schoon te hóuden. Daar hebben ze hun handen mee vol want elke ochtend spoelt er nieuwe rommel aan – dobbers, netten, glas, blikjes, plastic, plastic, plastic.

Boven de poolcirkel gaat het licht uit in de winter. Op een avond zien ze de zon voor het laatst. De volgende dag slepen ze het aangespoelde afval in het schemerduister aan. Maar ze volharden. Extase wanneer de zon voor het eerst weer op hun gezichten schijnt.

Negen maanden later haalt een helikopter het afval op. Drie ton (!) hebben ze verzameld. Drie ton droesem uit de fles van de homo oeconomicus die anders als tandplak over de ongerepte baai lag uitgesmeerd.

Die schrijvers die een boekje willen plegen over hun maand in deze of gene schrijversresidentie of over hun tandemtrip door Maleisië, bespaar u dus de moeite. In de eenentwintigste eeuw staat de buitengewoon grote voetafdruk van de mens reeds in de meest onherbergzame gebieden van de planeet. Sterker nog, dankzij Cheap Tickets, Google Earth en de cultuurreizen van het Davidsfonds is iedereen er zelfs al geweest.

De twee jonge surfers zijn niet de enige die hun hart verloren hebben aan de koude kusten. Onderweg naar de Noordkaap las ik Baaien, boeken, boten van de Nederlander Eerde Beulakker over de zeilreis die hij in 2000 langs de Noorse kustlijn ondernam. Het is een verhaal van beschuiten en zeeziekte, van wolkenarchitectuur en lompe gesprekken. Voor diepgravende inzichten in de Noorse cultuur of heroïsche verhalen over de strijd tegen de elementen moet je het boek niet lezen. Wel voor de puntige en vaak geestige toon. En omdat het boek vooral inzicht wil bieden in de mens Beulakker zelf.

Het is moeilijk maar niet onmogelijk: een goed reisboek schrijven in de eenentwintigste eeuw.

Geen marathonloper – een VERZINcolumn

verzinjan15Bij wijze van tussendoortje vind je hieronder het stukje dat ik schreef voor het VERZINnummer van jan-feb-ma 2015. Het thema was het kortverhaal en ik had er het volgende over te vertellen.

Lees even mee. Bob werkt in een witwasbar in Brooklyn. Op een dag vindt hij een mishandelde puppy in de vuilnisbak van een jonge vrouw. Hij adopteert de hond en denkt erover na de vrouw eveneens in huis te nemen. Tot op een dag de dierenbeul in haar plaats in zijn living staat en de poppen aan het dansen gaan. U herkent vast de pitch van The Drop, de eerste Amerikaanse prent van Michaël R. Roskam. De misdaadlezer in u weet ook dat de film gebaseerd is op een kortverhaal van Dennis Lehane.

En deze. Twee seizoensarbeiders hoeden schapen in het Wyoming van 1963. Ze groeien naar elkaar toe en ook al scheiden hun wegen na de zomer en bouwen ze elk een eigen leven op, toch blijven ze elkaar ontmoeten, twintig jaar lang. Brokeback Mountain is niet alleen een langspeelfilm met de betreurde Heath Ledger in een hoofdrol, het is ook een kortverhaal uit Close Range: Wyoming Stories van Annie Proulx.

Nog eentje om het af te leren. Een stel vrienden gaat kamperen in de bergen. In de kofferbak van hun 4×4: visgerei, een voorraadje pils en hun goed humeur. Bij aankomst ontdekken ze het lijk van een jonge vrouw in de Naches River. Ze stierf een gewelddadige dood. Opdat ze niet zou wegdrijven, binden ze de vrouw bij de enkel vast, vissen en drinken vrolijk verder en doen pas na afloop aangifte bij de politie. U kan So Much Water So Close To Home lezen in een verhalenbundel van Raymond Carver. (Lees achteraan het aangrijpende A Small, Good Thing en u bent reddeloos verloren.) Nadien kan u dankzij Netflix naar Jindabyne kijken. De regisseur van deze film verhuisde de locatie niet alleen naar de Australische outback, hij voegde er ook een raciaal element aan toe door het dode meisje Aboriginal van origine te maken.

Omdat u niet van gisteren bent, hebt u de boodschap reeds begrepen. Een schrijver die stiekem van een Hollywoodverfilming droomt, of hoopt op een telefoontje van Erik Van Looy, hoeft geen marathonloper te zijn. U hoeft dus niet per se het voorbeeld te volgen van die dikke Amerikaan met zijn pet en zesduizend pagina’s volschrijven over draken, dwergen en blote koninginnen. Doe zoals Carver. Neem een binnenweg. Schrijf een – prachtig – kortverhaal.

Over binnenwegen gesproken: Short Cuts van Robert Altman. En zo kun je nog een tijdje doorgaan.

Social media & sharing icons powered by UltimatelySocial
Facebook
Instagram