apen landen

‘Apenland België.’
Dat en iets over treinen en een beetje reizen, daar spraken ze over.

Een zondagavond diep in juli en ik stap op de trein Oostende-Antwerpen. De wagon zit aardig vol. Achter me deelt een moeder boterhammen uit aan haar kinderen. Naast me nipt een ouder koppeltje om beurten van een fles cola. Omdat deze trein in België rijdt, verlopen de gesprekken gedempt, en kijken de mensen naar het zand dat op je arm kleeft en niet in je ogen als je passeert. Ik gooi mijn reistas in het bagagerek, neem plaats, sla mijn boek open, en tracht mijn ademhaling te negeren. (Misschien ligt het aan mij, maar als het kwik boven de dertig graden stijgt, lijkt het alsof mijn neusharen verschroeien telkens als ik inadem.) Even later slaan de motoren aan en komt de trein met een schok in beweging. Helaas laat de airco het afweten, en drup-drup-drupt het zweet langs ruggen en kaaklijnen terwijl we door de polders denderen.

Dan komt de intercom tot leven. Wegens een wisselstoring op de lijn Brugge-Gent wordt de trein omgeleid via Deinze, wat onze rit een kwartiertje langer maakt. Een golf van verontruste kreetjes rolt door de wagon. Maar omdat we het met zijn allen te warm hebben, wordt het snel weer stil. Tot er twee het op hun heupen krijgen.
Hij: ‘Apenland België!’
Zij: ‘De trein is altijd een beetje reizen.’
U weet het misschien niet, maar in het handboek Klagende reiziger voor dummies staat in het gearceerde kadertje achteraan hoofdstuk 1: “Wanneer u uiting wil geven aan uw verontwaardiging, trek dan een blik gemeenplaatsen open.” Gevolgd door: “Vervolgens slaakt u een zucht zo diep dat zelfs Wendy van Wanten ze niet bezongen krijgt”.
Ik had in stilte mijn steun kunnen betuigen – ook ik wil wel ’s foeteren als de zaken tegenzitten – maar werd tijdig op de vingers getikt door Bruce Chatwin himself. Dat was immers de schrijver wiens Anatomie van de rusteloosheid ik op de trein aan het lezen was.

Bruce Chatwin was een journalist die – tijdens een interview – een grote geschilderde kaart van Patagonië zag hangen en verzuchtte dat hij daar altijd al naartoe had gewild. Zijn Londense werkgever ontving een bondige telegram: Ben-Naar-Patagonië. De geboorte van een reisschrijver. Anatomie van de rusteloosheid biedt een persoonlijke kijk op leven en werk van Chatwin, en als ik aan één ding niet kan weerstaan is het die inkijk – elke mens zoekt naar manieren om de eenzaamheid te bestrijden.

Een fragment uit het kortverhaal Melk:”Het was middag en de lucht was heiig en witheet. Het zweet liep onder zijn hemd over zijn borst en lendenen. Het bloed zakte naar zijn voeten, die aanvoelden alsof ze uit zijn laarzen zouden barsten … Hij was nu drie weken onderweg. Afrika was minder vreemd geworden en bij dit licht en deze hitte in zekere zin zelfs minder bizar dan thuis.”

En dit uit het kortverhaal De verlokkingen van FrankrijkHet was een zware tocht naar Atar, zandstormen tijdens de hele rit. De Moren trokken de plooien van hun tulbanden naar beneden, zodat hun hele gezicht bedekt werd en er alleen nog maar een heel smalle horizontale strook zichtbaar was. De Senegalezen droegen uiteenlopende hoofdbedekkingen. Een man had zijn onderbroek op zijn hoofd … Ik had twaalf uur lang tegen de sanitaire installateur aangedrukt gelegen.”

Alsof de duivel ermee gemoeid was, vertelde een collega me enkele dagen later wat zijn vriendin op een keer had meegemaakt. Het kind werkt bij Connections en kreeg bezoek van een stel uitermate ontevreden klanten. Dat ze een cruise naar Alaska hadden geboekt. Dat ze zich op het schip een wintergarderobe hadden moeten aanschaffen omdat ze louter dingskes met korte mouwen in hun koffers hadden gestopt. Of Connections zich niet verplicht voelde de factuur te willen betalen omdat de juffrouw helemaal niets over de gemiddelde temperatuur in Anchorage had verteld.  Neen, ik verzin dit niet.

Voor al die malcontente reizigers en klachtenbrieftoeristen die aan de balie staan te schuimbekken omdat hun bagage niet tijdig genoeg van de band rolt, één probaat middel: lees Bruce Chatwin. Ik kan In Patagonië en Songlines warm aanbevelen. Als u vervolgens in de spiegel kijkt, en nog steeds lijkt op één van de twee heren hierbeneden, wel, dan hebt u een probleem.

40 jaar ouder dan James Gandolfini

Dit stukje gaat niet over de schielijk overleden James J. Gandolfini Jr.
Goed, hij is de acteur die gestalte gaf aan de onsterfelijke Tony Soprano zonder in karikaturen te vervallen. En zonder Soprano’s hadden HBO en Showtime en de rest nooit besloten dat er misschien toch een publiek voor kwaliteitsseries bestond.
Dus zonder James Gandolfini geen Deadwood, geen Dexter, geen Boardwalk Empire, geen Breaking Bad, geen Game of Thrones.
Maar goed, dit stukje gaat niet over James Gandolfini, want over die man heeft Annelies Verbeke hier al een mooi in memoriam geschreven. Neen, dit stukje gaat over een oud vrouwtje dat vorige week zondag een pintje ging drinken op Sint-Anneke.

Zondagnamiddag en ik was op wandel. Dolen helpt als je aan een nieuw boek werkt en je je hoofd wil leeg maken. (Vraag dat maar aan Bent Van Looy.) Ik had de voetgangerstunnel overgestoken en liep het pad af langs de Scheldedijk, toen er iemand achter me ‘hallo’ riep. Ik had eerst niet door dat de vrouw mij aan het begroeten was, ze moest haar groet herhalen voor ik me wilde omdraaien. Ik zag een bejaard vrouwtje naar me wuiven. Natuurlijk zette ik me intuïtief schrap. De gemiddelde Belg is immers niet gewend om aangesproken te worden door onbekende, bejaarde vrouwtjes, en als dat toch gebeurt, denkt de gemiddelde Belg dat bejaarde vrouwtjes dat doen om hem terecht te wijzen – intuïtie is vaak een mooi woord om lelijke vooroordelen mee te verpakken.

Ze wilde me de les niet spellen. Ze moest op Sint-Anneke zijn – had er op een terras afgesproken – en was niet zeker of ze de kortste weg bewandelde. Als je een wandelstok van doen hebt, vallen omwegen te vermijden. Ik zei dat ik toch die kant uit moest en vertraagde mijn pas. Aanvankelijk ging het over koetjes en kalfjes. Dat ze van haar schoondochter kwam, dat het toch zo’n mooi weer was, waarom ‘t stad die twee vuile groene dozen naast het MAS had “neergepladijsd”. Mijn vraag of ik niet te snel liep, wuifde ze weg. Ze tilde haar wandelstok op. ‘Sportknie,’ legde ze uit.

Dat ze haar leven lang had gesport. Zwemmen en basketbal, dat waren haar ding. Op de inhuldiging van het Sint-Albertkanaal had ze mee het kanaal overgezwommen. Ze was ook één van de oprichters geweest van een vrouwenbasketbalploeg in het Wilrijkse Nachtegaelpark – één van de eerste – maar kon zich niet meer herinneren of dat voor of na den oorlog was geweest. Ze woonde in de Sint-Laureisstraat, aan den Bell. Ik vertelde dat ik negen jaar lang in haar straat had gewoond (2001-2010). ‘Wel nondeju,’ zei ze.

Een meanderend gesprek, daar langs de Schelde. Op haar bestemming namen we aarzelend afscheid. Ze adviseerde het volgende: veel lichaamsbeweging en af en toe een pintje. Goede raad voor jou en mij en James Gandolfini.

91 jaar was ze.

fortuinlijke mensen

Wij dus naar Krakau. Wij, dat zijn auteurs Annmarie Sauer, Peter Theunynck, Johan de Boose en mezelf. Dinsdagochtend vertrokken we in alle vroegte en om halfdrie stonden we in het oude centrum, waar ik mocht vaststellen dat het Poolse stadje wat weg had van Ljubljana, en ook wel van Sarajevo, zij het dan zonder de oorlogslittekens. We hadden enkele uren de tijd om de stad te verkennen, en dat deden we onder een stralende zon – vorige week zat Polen aan de juiste kant van de straalstroom. Het Planty-park dat het oude centrum met groen omkranst, de Rynek Glówny met haar Mariakerk en haar Raadhuistoren, de imposante Wawelburcht. In de Kazimiersk-wijk rook het naar pijptabak, de bulderende trams waren gebouwd in Brugge, het bier wordt er in halve liters geserveerd. Eén advies: blijf weg uit de lakenhal: de smeedijzeren lichtarmaturen zijn slechts een lokmiddel, uitgezet door snode souvenirventers – een beetje zoals die lantaarnhengelvis de kleine Nemo in zijn bek wilde lokken met dat biolampje op zijn kop.

Enfin, genoeg voor toeristische gids gespeeld. We waren hier tenslotte niet voor ons plezier, maar voor het tweejaarlijkse PEN & ICORN-congres, dat plaatsvond in het Manggha-museum aan de oevers van de Wyslaw. PEN International verenigt auteurs die ijveren voor vrije meningsuiting en zich inzetten voor vervolgde schrijvers, het International Cities of Refuge Network verenigt steden en regio’s overal ter wereld met hetzelfde doel. Voor de geïnteresseerden: www.penvlaanderen.be en www.icorn.org. Voor alle duidelijkheid, het gaat hier niet om een overgesubsidieerde, uit de staatsruif schransende dinner club maar een stel georganiseerde idealisten die vanuit hun comfortabele positie in het min of meer vrije westen een steentje willen bijdragen.

Dinsdagavond trapte Timothy Garton Ash het congres af in de aula van het Jaglonski College, waar de geborstelde versie van paus Johannes Paulus II welwillend op hem neerkeek. Ash besloot zijn speech met de woorden: speak openly but with civility – waardevol advies voor menig forumvlaming. Woensdag, donderdag en vrijdag hebben we dan geworkshopt, genetwerkt, geluisterd naar panelgesprekken. Er werd geïnformeerd, getuigd, gediscussieerd, en tijdens de koffiepauze werd er aangeschoven voor de sputterende koffie-automaat en de schaal pateekes, want auteurs zijn ook maar mensen.

Ik luisterde er naar de getuigenis van een Russische journaliste die onderdak had gevonden in Helsinki om er twee jaar lang ongehinderd over moedertje Rusland te kunnen schrijven, en nadien Rusland niet meer binnen kon omdat ze zo succesvol was geweest in haar aanpak. Ik hoorde over verdwenen Mexicaanse en gevangen gezette Turkse jounalisten. Tijdens een panelgesprek over wat de Westerse pers gemakshalve de Arabische lente en winter noemt, waren we getuige van een dispuut tussen een Algerijnse en een Palestijnse auteur – een treffend voorbeeld van hoe gevoelig de kwestie ligt en hoe snel een ongelukkige formulering de lont in het kruitvat kan doen belanden.

Niet alle verhalen kenden een slechte afloop. Veel vervolgde schrijvers of journalisten werden uit hun gevangenissen bevrijd of vonden onderdak in een gastland. Maar omdat de mens het nooit zal kunnen laten elkaar de duvel aan te doen, zal het werk wel nooit voltooid geraken.

Toen ik thuiskwam, beheerste BDW en Zulte-Waregem het nieuws. Het is een zorgeloos land waarin zo’n non-item de voorpagina’s haalt. Wat zijn wij toch fortuinlijke mensen.

mannen met geweren

‘Nonkel Dimitri, je moet oppassen voor de mannen met geweren.’

Mijn zuster woont met haar echtgenoot en zoontje in Shanghai. Elke week skypen we met elkaar. Eerst praat ik de voorbije week door met mijn zus, daarna vertel ik een verhaaltje aan mijn petekindje. Het maakt niet uit waarover de vertelling gaat, zolang de leeuwenkoning en zoon Simba er maar in voorkomen, want dat zijn z’n helden du jour. Afgelopen zondag, toen het verhaaltje verteld was en we afscheid namen, wilde hij nog één ding kwijt: dat ik moest oppassen voor mannen met geweren. Net vier geworden en al weet hebben van mannen met geweren. Het brak mijn hart.

Ik ben geen helikopternonkel – mocht de term al bestaan – en ik weet dat je een kind niet mag overbeschermen, maar ik had mijn petekind liever geadviseerd hoe hij reuzen of heksen te slim af moest zijn, of hoe hij een draak moest temmen. Tegen mannen met geweren staat mijn verbeelding machteloos.

Toen Kurt Vonnegut – ja, hij weer – aan zijn oud-legermakker Bernard O’Hare vertelde dat hij een boek ging schrijven over hun krijgsgevangenschap in Dresden, schoot Bernards vrouw in een Franse colère. ‘You were just babies in the war!’ riep ze uit. ‘But you’re not going to write it that way, are you? You’ll pretend you were men instead of babies, and you’ll be played in the movies by Frank Sinatra and John Wayne or some of those other glamorous, war-loving, dirty old men.’ Vonnegut nam haar woorden ter harte. Het boek heet voluit Slachthuis 5 of de kinderkruistocht. Hoe bedoel je, je hebt het nog niet gelezen?

Aleppo 2013 – 68 jaar na Dresden, 800 jaar na die Kinderkruistocht waar Thea Beckman ooit een boek aan wijdde. Vaders rouwen om de kapotte kinderlijfjes in hun armen. Vaders zoeken naar hun ten strijde getrokken zonen op het slagveld (zonen die nauwelijks uit de pubertijd zijn). Kinderen verplegen gewonde vaders in onderbemande ziekenhuizen. Hoe moeten die mensen ginder hun kinderen nog troosten als ze ’s nachts ontwaken uit een nachtmerrie? Dat het tentakelmonster onder hun bed niet bestaat? Wanneer staetsmenschen ten oorlog wenschen te trekken, dient men de kleyn mannen in de vuerlinie te plaetschen – het is een ongeschreven regel die al eeuwen meegaat.

Allemaal dingen die door mijn hoofd schoten toen dat vierjarige knulletje me voor onheil wilde behoeden. Ik heb hem gezegd dat hij zich geen zorgen hoefde te maken. Dat het in België al bij al meeviel met de mannen met geweren. Wat kon ik anders?

over schrijvers en drinkers

DSCN0008

Het is allemaal hun schuld. “Hun”, dat zijn: Paul Verlaine, Françoise Sagan, Stephen King, Edgar Allan Poe, Ernest Hemingway, Dorothy Parker, Brendan Beehan, Arthur Rimbaud, F. Scott Fitzgerald, John Steinbeck, en – dichter bij huis – Gerard Reve en Jean-Marie Berckmans. Schrijvers die drinken. Sommigen hebben zich het graf ingedronken.

Het Antwerpse café De Nieuwe Linde werd vroeger bezocht door een kalend heerschap met een Hollandse tongval en een stetson op zijn kop. Hij hing zijn groene regenjas aan de haak, nam plaats aan een vrije tafel en legde een notitieboekje en een pen voor zich. In gesprekken profileerde hij zich steevast als Schrijver. Hij bezocht cafés om er mensen te ontmoeten, zo vertelde hij, om hen bekentenissen te ontfutselen en er de volgende dag literatuur uit te puren. Jammer voor hem dronk hij meer dan hij schreef. Met de jaren werd zijn regenjas grauw, zijn hoed morsig en liet hij zijn notitieboekje achterwege. Tot hij niet meer kwam opdagen. Ik denk niet dat ik ooit een letter van hem gelezen heb.

Na een ontmoeting met het heerschap verliep het gesprek aan de toog meestal als volgt:  VRIEND A – Bontenakel, als ge schrijver wilt zijn, moet ge meer op café komen.                 IK – Drank levert zelden inspiratie en voornamelijk hoofdpijn op.                                VRIEND B – Ge moet meer op café komen in plaats van u te zitten opsluiten.                    IK – Geloof toch al die poète maudit-flauwekul niet.                                                      VRIEND C (na me verbluft te hebben aangestaard) – Bontenakel, stop met de intellectuele schrijver uit te hangen.

Ik vertelde over Nick Cave en hoe hij elke dag naar zijn kantoor pendelt om er aan zijn teksten te werken (lees het artikel van Roderik Six in Knack Focus van 13 februari er maar ’s op na). Ik vertelde over de Spartaanse schrijfroutine van Oriana Fallaci, die van ’s morgens 8 uur tot ’s avonds 19 uur schreef zonder te eten of te rusten. De Italiaanse ontving niemand, nam de telefoon niet op, negeerde zondagen, feestdagen, vakantiedagen. Cafébezoek? Ik denk het niet.

Of ik ze daarmee heb kunnen overtuigen?

Twee weken geleden nam ik een foto. Ze prijkt boven dit stukje, en wat u ziet zijn alle attenties die ik van collega’s en vrienden mocht ontvangen op de avond van mijn boekvoorstelling. Er staat welgeteld één item op dat geen alcohol bevat – het vuistdikke naslagwerk over single malt whisky.

Ja, mijn redenaarstalent, het laat te wensen over.

R.I.P. bruin café

DSCN0887

Hof ter Beke bevond zich recht tegenover de Sint-Laurentiuskerk in de Antwerpse Markgravelei. Het café stond bij mijn collega’s en mezelf beter bekend als “de Kiekeboe”, omdat de vorige uitbater wat weg had van de gelijknamige Marcel. Gepensioneerden aten er ’s middags hun dagsoep, de blinden uit het instituut verderop vonden de weg naar hun vast tafeltje. Bij sommige vaste klanten maakte Hof ter Beke deel uit van hun dagelijkse routine.

Hof ter Beke was een rechtgeaard bruin café, met donkere houten lambriseringen en gaargerookte plafondtegels. Naast een pancarte met de boodschap dat loslopende kinderen wel degelijk aan het circus zouden worden verkocht, hing een ingelijste Willem Elsschot. In nostalgischer stukjes dan het mijne zou u lezen dat de auteur er de personages observeerde waarmee hij zijn romans stoffeerde.

Kris en Sybil bouwden negen jaar aan hun droom. Niet makkelijk als vier van die negen jaar crisisjaren waren. Nog minder makkelijk als de huisbaas diezelfde crisis aanwendde om de huur te verdrievoudigen. Tussen haakjes, de huisbaas is geen onbekende. Zijn naam is AB InBev en u kent hem van zijn uitstekende kwartaalcijfers en het feit dat hij in dit land nauwelijks-niks-nougabollen belastingen betaalt. Vreemd spelletje stratego dat die brouwerij met zijn eigen pionnen speelt.

Het café sloot de deuren op 30 november. Er kwam veel volk naar de begrafenis om een laatste eer te bewijzen aan de overledene en de vaten mee leeg te drinken. Op de muur werden foto’s geschenen die meer dan voldoende vertelden.

Sybil en Kris werken intussen allebei voor de Lijn. Mocht u op hun tram stappen, doe ze alsjeblieft de groeten.

bericht uit Shanghai (2)

 

Op metrolijn 10, onderweg naar halte Shanghai Library, is een vrouw met haar smartphone in de weer. Het toestel zit verpakt in een verkreukeld, doorschijnend, plastic zakje. Het vrouwtje heeft zichzelf ook ingepakt, want onder haar muts komt een kapje tevoorschijn gekropen in hetzelfde verkreukelde plastic. Ik maak me ernstig zorgen over haar echtgenoot.

Bovengronds heeft een oude dame haar rolstoel op het rechterbaanvak van een drukke verkeersader geparkeerd. Terwijl de ochtendspits langs haar heen raast, doet zij een dutje. Verderop gaat een nachtegaal in een te klein houten kooitje in duet met een toeterende taxi. Ik tel minder mondmaskers dan bij eerdere visites. Dat scheelt alvast in vuil wasgoed.

Chinezen gebruiken geen Eurorent-stellingen in de bouw. Zij prefereren bamboe, en zijn daarmee duurzame vogels tegen wil en dank. De gevlochten houten steigers (op de foto is er eentje in aanbouw) zijn vaak mooier dan de gebouwen waar ze tegenaan leunen.

Over de bouw gesproken: rijke chinezen die hun geld niet naar het buitenland krijgen versluisd, investeren volop in vastgoed. Vaak blijven die panden leeg staan, soms worden ze bevolkt door hun maîtresses. De nouveau riche van Shanghai hoort nog te pronken met haar rijkdom en daar hoort één en liever veel maîtresses bij. Ja, het is best vermoeiend om rijk te zijn in China.

Lezen lijken ze niet te doen in Shanghai. Nergens zie ik boeken of e-readers in de straat of op de metro. Neen, allemaal staren ze gebiologeerd naar de schermen van hun telefoons en tablets. Voor al die nieuwe speeltjes heeft booming China natuurlijk steeds meer grondstoffen nodig. Het zal je dan ook niet verbazen dat China voor opkoper van de planeet speelt: een berg tjokvol koper in Peru, een paar Canadese teerzandvelden. Wie Winner Take All van Dambisa Moyo heeft gelezen, weet dat we in de nabije toekomst tegen een knoert van een grondstoffenschaarste zullen aankijken, en China lijkt dat als enige land in de smiezen te hebben. Kleitabletje iemand?

bericht uit Shanghai (1)

Schrijvers zijn toeschouwers. Dat telt dubbel als ze in een land als China worden gedropt, waar ze de taal niet spreken en de gewoonten niet begrijpen. Zeker in een stad als Shanghai hoef je niet veel moeite te doen om verloren te lopen. Vanop afstand lijkt het alsof die stad met het decor van Blade Runner is gaan lopen, zij het zonder de zweefauto’s en enge robots. Maar kijk aandachtiger en je vindt raakpunten.

Chinezen zijn praktische mensen (1). Net als ons hebben ze last van koude handen – zeker de gemotoriseerde Chinees. Reden waarom op het stuur van elke bromfiets een paar dikke, met schapenwol gevoerde ovenwanten is gemonteerd, zodat het lijkt of de bestuurder uit zijn tweewieler komt gegroeid.

Chinezen zijn praktische mensen (2). Waarom bijvoorbeeld electriciteitsmasten zetten waar er bomen groeien? In de French Concession-wijk torsen platanen dan ook dikke kabels.

Koffie is de nieuwe thee in hedendaags Shanghai. Nergens meer Starbuck’s-filialen dan in deze stad (zie foto), en ze worden heus niet alleen bezocht door ex-pats. Als het ooit tot een oorlog komt tussen de wereldmachten zullen Amerikaanse en Chinese generaals op het slagveld alleszins hetzelfde bakje troost drinken. Lang leve de globalisering.

Als ik aan Portugal denk, denk ik aan de met wasgoed behangen stegen van Porto. Ook het Chinese wasgoed hangt kriskras uit het raam te drogen, vaak torenhoog boven drukke wegen. Ja, Portugezen en Chinezen, ze hebben veel vertrouwen in hun wasknijpers.

Denkend aan wasknijpers voelt een mens zich al een pak minder ontheemd.

1979

Kijk! Kijk aandachtig! Het is nazomer ‘79 en buiten staat een jongetje van zeven in een tuin vol geluiden. Hij neemt plaats op een klapstoeltje. Voor hem rust een lesbord op een lege waspoederton. Op het bord: een kinderboek, een stapel kladpapier en een blik Caran d’Ache-kleurpotloden. Zie je wat hij doet? Hij tekent een huis met raam, deur en schoorsteen en schrijft er het woord ‘huis’ bij, net zoals het in het kinderboek staat. Neen, dit tafereel komt niet uit 1979 van The Smashing Pumpkins. Dat jongetje ben ik en die stapel kladpapier is mijn allereerste manuscript.

Drieëndertig jaar later. De boekenbeurs – editie 2012 – ligt net achter ons. Zoals gewoonlijk was er op tv veel aandacht voor de beurs en zoals gewoonlijk ging de meeste aandacht niet naar de schrijver. U weet het misschien niet maar reportagemakers moeten op de boekenbeurs een strikt draaiboek volgen. Stap één: neem de kuierende mensenmassa in beeld. Stap twee: vraag aan Kaatje-van-Ketnet of Mega Mindy of ze graag signeren. Stap drie: interview de schrijvende kok, de schrijvende tuinier of de schrijvende Astrid Bryan over hun successtory. Laatste stap: zoom in op een auteur die eenzaam en alleen en zonder wachtrij aan zijn signeertafel zit. Einde reportage.

Dat zijn de regels. Wordt verwacht voor 2013: meer kookboeken en een diepte-interview over de memoires van “de Lau”. Dat zijn de regels en wij schrijvers hebben die te accepteren. Wil de schrijver aandacht voor zijn werk, dan zal hij daar vooral zelf voor moeten zorgen.

Welnu, deze schrijver brengt in januari een nieuw boek uit. Het is een komische noir, wat wil zeggen dat er geen garantie is op een Disney-einde maar dat er wel gelachen mag worden. Het boek heet De steek van de schorpioen en u leest er meer over op de pagina hiernaast. Vooruitlopend op dat boek is er deze site, met dank aan WordPress, het internet en vriend Sven, een wijs man voor wie de informatietechnologie geen geheimen kent.

 Dit jongetje van veertig dankt u voor uw aandacht.

Social media & sharing icons powered by UltimatelySocial
Facebook
Instagram