Kannibaal Mildred – een Verzincolumn

verzin 3 2016Sinds het begin van de zomer ligt de nieuwe Verzin in de rekken – dossier columns – waarin ik niet alleen een column mag leveren maar ook met Gie Bogaert mag spreken over het schrijfproces achter zijn laatste roman Roosevelt.

Voor de liefhebbers: Kannibaal Mildred, een column uit de vorige jaargang,
te lezen op een terras, alp of strandstoel naar keuze.

 Zijn naam was Malcorps. Hij was conciërge van een flatgebouw, zij het tegen wil en dank. Hij sprak met een kabbelende bariton die aangenaam in de oren lag, als die van een nieuwsanker, of van een kardinaal in een pot glijmiddel. Weinigen die zijn stem echter te horen kregen want hij werd niet graag gestoord. Wanneer de bel ging, opende hij de deur net zo ver als het kettinkje het toeliet. Met een wuft handgebaar stuurde hij de meeste bezoekers wandelen.

Malcorps was een artiest, een internetartiest, en wat voor één: als tableau vivant was hij kunstenaar en kunstwerk tegelijk. In elke kamer van zijn flat hing het alziende cyclopenoog van een webcam. Lijfeigene van zijn betalend publiek had hij zijn leven in een contract gegoten. Zijn internetbroodheren bestuurden elke minuut van zijn bestaan. Ze dicteerden wat hij at, dronk, wanneer hij zich waste, wanneer hij zich ontlastte. De tijd die hij buiten mocht doorbrengen – uit het zicht van de camera’s – werd streng gechronometreerd.

God, wat gaat de tijd snel! Het is alweer twee-en-een-half jaar geleden dat mijn vorige roman in de boekhandel lag. Daarin kreeg Malcorps drie hoofdstukken toegewezen. En als u mijn moeder bent of een andere verloren ziel die De steek van de schorpioen heeft gelezen, dan denkt u vast: Malcorps, nooit van gehoord!? Gelijk hebt u. In de vierde manuscriptversie van het schorpioenboek liep de man nog vrolijk te sikkeneuren, in de vijfde was hij spoorloos verdwenen. De conciërge was me dierbaar maar hij hield de boel op. Ik deed wat gebeuren moest: tussen twee versies in verloste ik hem uit zijn lijden. R.I.P. Malcorps.

Tijdens de jaarlijkse trek naar hun paargebied eten de rode krabben van Christmas Island hun platgereden neven en nichten vers van het asfalt – broodnodig kannibalisme om tot bij de Indische Oceaan te geraken. In 1972 overleefde een rugbyploeg een vliegtuigcrash in de Andes op het vlees van dode medepassagiers.

Sinds de dood van Malcorps werden vele andere personages tot leven gewekt. Hostiegewijs namen sommigen onder hen een stukje van de conciërge tot zich – een karaktertrek, een hebbelijkheid, een tic, een flard dialoog. Ze zullen het nooit toegeven maar de dames en heren uit de allerlaatste versie van elke roman hebben hun lot te danken aan de stoffelijke resten van hun minder fortuinlijke soortgenoten. Meursault, Toru Watanabe, Miranda Van Hooylandt, Jean-Baptiste Grenouille, Mildred Pierce – het zijn stuk voor stuk kannibalen.

Social media & sharing icons powered by UltimatelySocial
Facebook
Instagram