weekberichten

dinsdag 2 juni
Is het verantwoord om een 72-jarige man naar Mad Max- Fury Road te laten kijken? Is het verantwoord om iemand van respectabele leeftijd bloot te stellen aan al dat postapocalyptisch over-en-weer gerij? Die vraag speelt door mijn hoofd terwijl mijn vader en ik de Noorderlaan opdraaien.
Enkele keren per jaar gaan pa en ik samen naar de cinema. We zijn er een veertiental jaren geleden mee begonnen – in de gouden tijden dat elke leegganger met een Proximusabonnement één keer per maand nog voor 3 € naar de film kon – en het was goed dat we met die kleine traditie zijn begonnen. Na de echtscheiding van mijn ouders en de jarenlange koude oorlog die eraan was voorafgegaan, was de band met mijn vader niet opperbest. Onze cinematografische uitstapjes hebben de kloof helpen dichten. Dat en het feit dat een mens wijzer wordt met de jaren. De vader van toen lijkt nog maar weinig op de milde opa die zich niet te oud voelt voor een potje lightsaberen met zijn kleinzoon.
Overigens wil iedereen nog altijd Han Solo zijn.

Aangekomen in de multiplex laat ik de keuze aan hem over. Hij moet er zelfs niet over nadenken. Wat later zien we Tom Hardy als levend bloedinfuus vastgeketend aan een autobumper. Pa’s ogen fonkelen wanneer we de zaal verlaten. ‘Waar halen ze het vandaan?’ Hij grinnikt als een schooljongen.
Slotsom, hoe oud en respectabel hij ook moge zijn, neem je vader mee naar de nummer vier in de franchise. Het houdt hem jong en de kleinkinderen zullen er wel bij varen.

Terzijde: iedereen is vol lof over Charlize Theron in die film. Ze doet dat inderdaad niet slecht. Tom Hardy ook niet, ook al doet hij een Dark Knight-je met zijn schuurpapieren stem en babbelt hij te veel voor een Max Rockatansky. Maar ik was toch meer onder de indruk van Nicolas Hoult. Hoult is die kleine met zijn lelijke truien in de Nick Hornby-verfilming About a Boy. Wel, die kleine is intussen groot geworden en mag in Mad Max een hologige slechterik spelen die van kamp verandert. Eerst is hij nog een kamikazechauffeur die zijn mond vol chroomverf spuit net voor hij zichzelf naar het Walhalla wil opblazen, nadien is hij de monteur met de goede ideeën en een halve love interest voor één van de weggelopen bruiden. En het dient gezegd: de Brit doet dat met verve.

zaterdag 6 juni
De verkeersagressie op het witte doek mag dan entertainend zijn, die in het echt is dat een pak minder. Op een week tijd maakte ik twee gevallen mee. Een week geleden werd ik nog bijna van mijn fiets geduwd door een voetganger die zich in zijn voetgangersgat gebeten voelde. Het was een geval van hij-was-in-zijn-recht-maar-ik-ook en daarom was die por onnodig, zeker als je als fietser in die straat op luttele centimeters tussen tramspoor en trottoirrand moet laveren.
Vandaag is het op de pendelbus tussen de stations van Lokeren en Sint-Niklaas weer prijs. Halverwege drukt een schouderloze Waaslander op het belknopje en begeeft zich naar de deuren. Natuurlijk stopt de bus niet – het is immers geen lijnbus – maar dat had de Waaslander niet zo begrepen. Hij roept vriendelijk of deine chauffeur wilt stoppen astamblief. De chauffeur roept iets terug. Daarop roept de Waaslander weer iets terug. Na een halve minuut verbaal gepingpong besluit de Waaslander dat deine chauffeur nen Turk is en hij nen Belg en dat hij het toch vriendelijk gevraagd had.
Tja.
Ik maak het op de werkvloer ook regelmatig mee: wanneer de Belg zijn goesting niet krijgt, kan hij het niet laten zijn ranzige, racistische onderbuik te tonen.
Op veel bijval hoeft hij gelukkig niet te rekenen. De rest van de bus verzoekt hem vriendelijk te bedaren. Wat er aan het station van Sint-Niklaas is geschied, kan ik je niet vertellen. Per slot van rekening had ik een trein te halen.

Tussen haakjes: ik heb inderdaad een werkvloer. In eerste instantie ben ik schrijver. Daarnaast verdien ik mijn brood met mijn parttime hobby in de sector van de sociale kredietverlening. Doch dit geheel terzijde.

zondag 7 juni
Het is gebeurd. Na het gesprek dat ik een maand of wat geleden met mijn uitgever voerde, heb ik het eerste deel van mijn boek herschreven. Nu ik beide versies naast elkaar leg, valt het me toch weer op hoe weinig versie vier op versie drie lijkt. Driekwart verdween in de papiermand. Dat laatste zal ik maar voor mezelf houden of mijn boek geraakt weer niet verkocht. Hoe vaak ik in de vriendenkring ook verkondig dat schrijven in eerste instantie herschrijven is, de vrienden vertrouwen het zaakje niet. Een bende atheïsten bij elkaar en toch blijven ze geloven in de mythe van de oorblazende muze en de goddelijke ingeving. Ze weten nochtans dat de tekenaar van Guust Flater ook een gom op tafel had liggen. Ze weten nochtans dat Sam Dillemans zijn canvas bijwijlen flink wat verflagen vertoont. Enfin, daar heb ik vroeger al over geraaskald.

donderdag 11 juni
Op een terras in de ochtendzon. Terwijl ik uitteken hoe ik de deel twee van versie drie in versie vier aan spaanders ga hakken, doet de lerares aan een naburig tafeltje haar beklag over haar collega’s. Het dient gezegd: ze komt behoorlijk eloquent uit de hoek. Haar gesprekspartner luistert aandachtig en krijgt er geen speld tussen. Wanneer dat toch gebeurt, en ze iets zegt in de trant van “er moet toch iemand aan de kar trekken”, komt het antwoord van de overkant meteen en zonder verpinken.
Dat haar hoefijzers er compleet versleten van waren, van al dat aan de kar trekken.
Nee, die had ik niet zien aankomen. Ik was niets aan het zeggen en toch sprakeloos.

the first draft of anything is…

En we zijn weer vertrokken! Terwijl IJslandse vulkanen aan de dunne zijn en Jennifer Lawrence helegans bloot van haar iCloud is gedonderd, is deze jongen opnieuw begonnen te schrijven. Het is te zeggen: begonnen te herschrijven. In mei was de eerste versie van Roman Nummer Vier nagenoeg voltooid toen het leven me enkele uppercuts uitdeelde en ik twee maanden lang voor pampus heb gelegen (in het vorige bericht vind je alle schunnige details). Maar nu de hersensynapsen weer wat mee willen, is de tijd rijp om manuscript en aantekeningen uit de schuif te halen en een proper vel wit papier in de spreekwoordelijke schrijfmachine te rollen, En het dient gezegd, ik heb er zin in! De eerste passage uit mijn eerste versie vloog al meteen in de prullenmand, de volgende twee bladzijden volgden kort daarna. Handen uit de mouwen! Herwerken die boel! Rien ne va plus!

Afgelopen vrijdag nam ik mijn elan mee op restaurant en vertelde enkele vrienden honderduit over mijn eerste her-schrijfsessie. Ze loerden me wantrouwig aan. Ik had het kunnen weten. In het verleden keken de meeste mensen ook vreemd op toen ze me hoorden orakelen over mijn tweede, derde, vierde, vijfde… versie. ‘Ja, maar, ge gaat toch op tijd stoppen?’ hoor ik ons moeder nog zeggen. ‘Ge gaat uwen boek toch niet kapot schrijven?’

Sam Dillemans mag verflaag over verflaag smeren tot hij erbij neervalt, Michaël R. Roskam mag monteren aan zijn The Drop tot hij een ons weegt (reuze-benieuwd naar wat hij en James Gandolfini ervan gemaakt hebben, trouwens), maar een schrijver, ho maar, die hoort met zijn gat rechtstreeks in de grote, literaire matrix geplugd te zitten en van de eerste keer een meesterwerk af te scheiden. Want heeft Jack Kerouac zijn On the Road ook niet in één lange, koortsachtige ruk uitgetikt op een lange rol behangpapier?

Toen schrijver E.L. Doctorow een afwezigheidsbriefje voor de school van zijn dochter moest schrijven, begon hij: ‘My daughter Caroline…’ en stopte. Hoe dom, dacht hij, ze weten wie mijn dochter is. Hij begon opnieuw: ‘Please be advised…’ Nee, te formeel. Hij probeerde nog een keer en langzaam stapelden de verfrommelde briefjes zich rondom hem op terwijl Caroline stond te wachten en de schoolbus de straat kwam ingedraaid. Zijn vrouw trok het briefje uiteindelijk uit zijn handen, zette snel iets op papier, gaf het mee aan haar vertrekkende dochter en vermeed zo dat haar man nog meer tijd zou verliezen met het schrijven van het perfecte afwezigheidsbriefje.

Ik zal je iets zeggen: ik vind schrijven maar niks. In die maanden dat je de eerste versie op papier zet, reist onzekerheid als een treurwilgversie van Sancho Panza met je mee en slaat sir zelftwijfel je met zijn sabel om de oren. Gaat dit verhaal wel ergens heen? Heb je dit al niet een keer eerder verteld? Als een blinde banjer je door de sneeuwstorm. Maar als de laatste pagina van die vermaledijde eerste versie geschreven is, en je een – al dan niet blote – selfie trekt van jezelf met die stapel papier, dan kan het echte werk beginnen. Wetende wat je vertellen wilt, slaak je een zucht van verlichting. Nu hoef je alleen nog maar te herschrijven, te herschrijven, te herschrijven en te herschrijven. En dan kan ik alleen maar de grote Fellaini citeren en zeggen: hier is da feestje!

O, en the first draft of anything is shit, natuurlijk. Maar dat wisten die van het literair clubke zeker al.

Social media & sharing icons powered by UltimatelySocial
Facebook
Instagram