the first draft of anything is…

En we zijn weer vertrokken! Terwijl IJslandse vulkanen aan de dunne zijn en Jennifer Lawrence helegans bloot van haar iCloud is gedonderd, is deze jongen opnieuw begonnen te schrijven. Het is te zeggen: begonnen te herschrijven. In mei was de eerste versie van Roman Nummer Vier nagenoeg voltooid toen het leven me enkele uppercuts uitdeelde en ik twee maanden lang voor pampus heb gelegen (in het vorige bericht vind je alle schunnige details). Maar nu de hersensynapsen weer wat mee willen, is de tijd rijp om manuscript en aantekeningen uit de schuif te halen en een proper vel wit papier in de spreekwoordelijke schrijfmachine te rollen, En het dient gezegd, ik heb er zin in! De eerste passage uit mijn eerste versie vloog al meteen in de prullenmand, de volgende twee bladzijden volgden kort daarna. Handen uit de mouwen! Herwerken die boel! Rien ne va plus!

Afgelopen vrijdag nam ik mijn elan mee op restaurant en vertelde enkele vrienden honderduit over mijn eerste her-schrijfsessie. Ze loerden me wantrouwig aan. Ik had het kunnen weten. In het verleden keken de meeste mensen ook vreemd op toen ze me hoorden orakelen over mijn tweede, derde, vierde, vijfde… versie. ‘Ja, maar, ge gaat toch op tijd stoppen?’ hoor ik ons moeder nog zeggen. ‘Ge gaat uwen boek toch niet kapot schrijven?’

Sam Dillemans mag verflaag over verflaag smeren tot hij erbij neervalt, Michaël R. Roskam mag monteren aan zijn The Drop tot hij een ons weegt (reuze-benieuwd naar wat hij en James Gandolfini ervan gemaakt hebben, trouwens), maar een schrijver, ho maar, die hoort met zijn gat rechtstreeks in de grote, literaire matrix geplugd te zitten en van de eerste keer een meesterwerk af te scheiden. Want heeft Jack Kerouac zijn On the Road ook niet in één lange, koortsachtige ruk uitgetikt op een lange rol behangpapier?

Toen schrijver E.L. Doctorow een afwezigheidsbriefje voor de school van zijn dochter moest schrijven, begon hij: ‘My daughter Caroline…’ en stopte. Hoe dom, dacht hij, ze weten wie mijn dochter is. Hij begon opnieuw: ‘Please be advised…’ Nee, te formeel. Hij probeerde nog een keer en langzaam stapelden de verfrommelde briefjes zich rondom hem op terwijl Caroline stond te wachten en de schoolbus de straat kwam ingedraaid. Zijn vrouw trok het briefje uiteindelijk uit zijn handen, zette snel iets op papier, gaf het mee aan haar vertrekkende dochter en vermeed zo dat haar man nog meer tijd zou verliezen met het schrijven van het perfecte afwezigheidsbriefje.

Ik zal je iets zeggen: ik vind schrijven maar niks. In die maanden dat je de eerste versie op papier zet, reist onzekerheid als een treurwilgversie van Sancho Panza met je mee en slaat sir zelftwijfel je met zijn sabel om de oren. Gaat dit verhaal wel ergens heen? Heb je dit al niet een keer eerder verteld? Als een blinde banjer je door de sneeuwstorm. Maar als de laatste pagina van die vermaledijde eerste versie geschreven is, en je een – al dan niet blote – selfie trekt van jezelf met die stapel papier, dan kan het echte werk beginnen. Wetende wat je vertellen wilt, slaak je een zucht van verlichting. Nu hoef je alleen nog maar te herschrijven, te herschrijven, te herschrijven en te herschrijven. En dan kan ik alleen maar de grote Fellaini citeren en zeggen: hier is da feestje!

O, en the first draft of anything is shit, natuurlijk. Maar dat wisten die van het literair clubke zeker al.

Tony Soprano en ik

Wat nu, Bontenakel? Dat laatste blogbericht dateert alweer van mei en dan was het nog die gerecycleerde VERZIN-column. Tong verloren?
Klopt, deze jongen is enkele maanden lang sprakeloos geweest. Een woordje uitleg.

Wie The Soprano’s heeft gezien, herinnert zich van de eerste aflevering dat Tony in de steek wordt gelaten door de eendenfamilie die zich in zijn zwembad had genesteld en dat hij tijdens een barbecue een paniekaanval krijgt. Enter dokter Melfi, de psychologe.

Ik stond geen eendjes in het zwembad te voeren toen ik in mei mijn eerste paniekaanval kreeg en tenzij mijn vader iets voor me achter houdt ben ik ook geen capo van een mafiafamilie. Ik kan je wel vertellen dat zo’n aanval behoorlijk… heu… angstaanjagend is, zeker als het je in het midden van de nacht overkomt. Ik dacht verdorie dat ik een beroerte kreeg en was dan ook ten zeerste opgelucht toen die eerste merel ’s ochtends begon te fluiten.

Er is een fijne stripreeks die De dagelijkse worsteling heet. Dat zijn de maanden juni en juli voor mij ook geweest – een worsteling. Twee maanden lang heb ik geen letter geschreven, heb ik weinig tot geen kranten gelezen, geen enkele WK-match van de Belgen gezien (nee écht, geen enkele), en kon de hele online-carrousel me vierkant gestolen worden. Het is waar wat ze zeggen: zodra de gezondheid het laat afweten, worden een heleboel dingen een pak minder belangrijk. En op een dag zat ik huilend bij de dokter en kon ik maar één ding zeggen: ‘ik wil mijn leven terug.’

Het duurde even voor de diagnose bevestigd werd en in die tijd heb ik de sociale zekerheid flink op kosten gejaagd met mijn huisartsabonnement en ziekenhuisbezoeken. Over beroertes hoef ik me de eerste jaren geen zorgen te maken. Nee, het probleem zat tussen mijn twee oren. Zonder in details te treden kan ik het als volgt samenvatten: ik had met de jaren meer zorgenkinderen geadopteerd dan mijn lichamelijke huishouding aankon. Ik ben nu eenmaal een piekeraar. En een controlefreak. En als je overdag werkt en na de uren schrijft en na de schrijfuren nog een toerke wilt gaan lopen en een weblog en een Facebookpagina wil bijhouden… Dat zijn een hoop ballen waarmee je moet jongleren en die zijn in mei allemaal tegelijk op mijn kop terechtgekomen.

Net als Tony Soprano heb ik nu mijn eigen Jennifer Melfi om tegen te emmeren. Emmeren helpt. Sinds een week of drie voel ik me beter en kan ik opnieuw een beetje mee in de vaart der volkeren. Hoera, ik kan weer boeken beginnen schrijven! Hoera, ik mag weer op de online-carrousel!

Bij deze.

40 jaar ouder dan James Gandolfini

Dit stukje gaat niet over de schielijk overleden James J. Gandolfini Jr.
Goed, hij is de acteur die gestalte gaf aan de onsterfelijke Tony Soprano zonder in karikaturen te vervallen. En zonder Soprano’s hadden HBO en Showtime en de rest nooit besloten dat er misschien toch een publiek voor kwaliteitsseries bestond.
Dus zonder James Gandolfini geen Deadwood, geen Dexter, geen Boardwalk Empire, geen Breaking Bad, geen Game of Thrones.
Maar goed, dit stukje gaat niet over James Gandolfini, want over die man heeft Annelies Verbeke hier al een mooi in memoriam geschreven. Neen, dit stukje gaat over een oud vrouwtje dat vorige week zondag een pintje ging drinken op Sint-Anneke.

Zondagnamiddag en ik was op wandel. Dolen helpt als je aan een nieuw boek werkt en je je hoofd wil leeg maken. (Vraag dat maar aan Bent Van Looy.) Ik had de voetgangerstunnel overgestoken en liep het pad af langs de Scheldedijk, toen er iemand achter me ‘hallo’ riep. Ik had eerst niet door dat de vrouw mij aan het begroeten was, ze moest haar groet herhalen voor ik me wilde omdraaien. Ik zag een bejaard vrouwtje naar me wuiven. Natuurlijk zette ik me intuïtief schrap. De gemiddelde Belg is immers niet gewend om aangesproken te worden door onbekende, bejaarde vrouwtjes, en als dat toch gebeurt, denkt de gemiddelde Belg dat bejaarde vrouwtjes dat doen om hem terecht te wijzen – intuïtie is vaak een mooi woord om lelijke vooroordelen mee te verpakken.

Ze wilde me de les niet spellen. Ze moest op Sint-Anneke zijn – had er op een terras afgesproken – en was niet zeker of ze de kortste weg bewandelde. Als je een wandelstok van doen hebt, vallen omwegen te vermijden. Ik zei dat ik toch die kant uit moest en vertraagde mijn pas. Aanvankelijk ging het over koetjes en kalfjes. Dat ze van haar schoondochter kwam, dat het toch zo’n mooi weer was, waarom ‘t stad die twee vuile groene dozen naast het MAS had “neergepladijsd”. Mijn vraag of ik niet te snel liep, wuifde ze weg. Ze tilde haar wandelstok op. ‘Sportknie,’ legde ze uit.

Dat ze haar leven lang had gesport. Zwemmen en basketbal, dat waren haar ding. Op de inhuldiging van het Sint-Albertkanaal had ze mee het kanaal overgezwommen. Ze was ook één van de oprichters geweest van een vrouwenbasketbalploeg in het Wilrijkse Nachtegaelpark – één van de eerste – maar kon zich niet meer herinneren of dat voor of na den oorlog was geweest. Ze woonde in de Sint-Laureisstraat, aan den Bell. Ik vertelde dat ik negen jaar lang in haar straat had gewoond (2001-2010). ‘Wel nondeju,’ zei ze.

Een meanderend gesprek, daar langs de Schelde. Op haar bestemming namen we aarzelend afscheid. Ze adviseerde het volgende: veel lichaamsbeweging en af en toe een pintje. Goede raad voor jou en mij en James Gandolfini.

91 jaar was ze.

Social media & sharing icons powered by UltimatelySocial
Facebook
Instagram