(Geen) lezer – afscheid van VERZIN

De nieuwe VERZIN gaat in gesprek met – onder meer – Dominique De Groen, Femke Vindevogel, Anne Provoost, Dirk Van Boxem, Elvis Peeters en Caro Van Thuyne, en brengt een dossier over de kritische lezer. Net als vorige keer breek ik met de traditie en publiceer de tekst dadelijk. Waarom? Omdat ik hier en nu afscheid neem van VERZIN. In 2006 mocht ik mijn allereerste column schrijven voor het allereerste nummer. Ik heb het blad van naam weten veranderen, zien evolueren en groeien, en was er zelfs even de hoofdredacteur van. Maar het is mooi geweest. Tijd voor een nieuwe pen. De mijne gaat even wat anders doen.

November 2021

Je reist af naar boekhandel Paard van Troje. Je luistert naar het eilandverhaal van Tamsin Calidas en koopt na afloop meteen haar boek. Nadien strijk je met je compagnon de route in café Den Turk neer. Ze vertelt over een vriend van haar die schrijfambities koestert. Ze was ingegaan op diens vraag om zijn manuscript te lezen. En ze had haar huiswerk gemaakt. Tijdens een uitgebreide feedbacksessie legde ze de pijnpunten bloot en gaf hem een literatuurlijstje mee. De boodschap kwam niet aan. Omdat hij niet hoorde wat elke auteur hoopt te horen tijdens een feedbacksessie, namelijk dat zijn manuscript een meesterwerk-in-de-dop is. Maar ook, en ga er gerust even voor zitten, omdat hij niet lás. Je verslikt je in je Orval. En je deelt haar mening: met die jongen wordt het nooit wat.

Schrijvers die verkondigen geen lezer te zijn – loop er in een wijde boog omheen.

Land van Herve

Oktober 2021

Met vrienden naar het Land van Herve. Een week van wandelingen, verbale steekspelletjes en uitgesponnen, middernachtelijke gesprekken. Gaan mee: partners, kinderen en hun Nerfpistolen, bordspellen, boeken. Je ziet twee van je eigen romans opduiken. Sommige van je vrienden – niet allemaal – zijn immers lezers en aan een inhaaloperatie bezig. Een van de tienerkinderen heeft een vriendin meegenomen en legt haar op dag één uit wie juist wie is. Je hoort je naam vallen. Je ziet hoe de nieuwkomer je roman ter hand neemt en de achterflap leest, en slaat haar aandachtig gade. Eventjes gaat de hond met je aandacht lopen, eventjes maar. Als je weer opkijkt, ligt het boek aan de kant. De nieuwkomer blijkt geen lezer. Er gaat een steekje door je hart.

Juli 2021

Je pakt proper wasgoed, boeken en schrijfspullen in, neemt de trein naar een verre plek in Vlaamse velden en wordt rondgeleid in je tijdelijke schrijfonderkomen. Je gooit je rugzak in een hoek, strijkt aan de keukentafel neer en klapt je laptop open. Met zicht op de ruitertoren werk je verder aan de eerste versie van wat je zesde roman zal worden. Een week en twee hoofdstukken later besluit je om alles wat je de voorbije drie maanden geschreven hebt bij het papier te zetten.

Net als elke andere doorsnee auteur ben je tijdens de revisie zo’n beetje als de Hartenkoningin uit Alice in Wonderland – als de hoofdstukken tekortschieten, is het off with their heads.

You Crazy Diamond

De nieuwe VERZIN opent met Tom Naegels en zijn zopas verschenen migratiegeschiedenis. Caro Van Thuyne, Carmien Michels, Catherine Verguts en Peter Verhelst vertellen over hun rouwproza, Christine Van den Hove over Het huwelijk, haar tweede roman die begin 2022 bij mijn uitgever verschijnt.

Dit keer breek ik met de traditie: geen column uit de oude doos dit keer, wel de nieuwe, uit het nieuwe nummer. Omdat het met Portugal te maken heeft, waar ik net van terug ben. Omdat het met Joost te maken heeft. Een stukje rouwproza van eigen hand, zeg maar.

Mei 2019 had een feestmaand moeten worden. Maandenlang doorgeschreven aan een nieuwe versie van De Berenrug. Lange dagen gemaakt, lange nachten ook. Tot ik klaar was om het boek in de steek te laten en het manuscript naar mijn uitgever vertrok. De riem eraf. Tijd om het leven weer binnen te laten. De gedachte was nog niet koud of het nieuws liep binnen. Ze hadden je gevonden. Net 47 geworden bleek je hart een maatje te groot.

Hoe weinig grip een mens heeft op zijn ondermaanse bestaan.

We waren achttien toen we kennismaakten. Je had een gesteven jeansbroek met aangenaaide sneakers aan het plafond van je slaapkamer hangen zodat het leek of er iemand dwars door het dak was gevallen. Op fuiven en jeugdhuizen morsten we bier op onze houthakkershemden terwijl we als idioten rondsprongen op de loud-quiet-loud van de Pixies. Aan de toog beleden we onze liefde voor de strips van Frank Pé en Marvano en voor alle vrouwen die we niet konden krijgen. Met een hoop vrienden huurden we een chalet en raakten er ingesneeuwd. We maakten middernachtelijke wandelingen in de Ardense heuvels en gleden om ter verst over de ingeklonken sneeuw.

Toen we afstudeerden, reden we met ons drieën in jouw Fiatje naar Portugal. Je bagage was een wasmand vol kleren op de achterbank. We kwamen terecht in een kustplaatsje nabij Porto en wilden er niet meer weg. De onstuimige brekers van de Atlantische Oceaan maalden niet om drie Belgen en smeten ons met een doodsmak op het strand. Onderweg naar huis – ergens midden in de Pyreneeën – moest ik het stuurwiel vasthouden terwijl jij het dashboard open schroefde om een losgeraakt stroomkabeltje te repareren.

Je trouwde, kreeg twee kinderen, scheidde. Terwijl ik mijn boeken schreef, ging jij resoluut voor het vaderschap. We zagen elkaar niet langer wekelijks maar maandelijks en op de duur halfjaarlijks, maar bij elke ontmoeting zetten we het gesprek verder waar we het vorige keer hadden neergelegd. Tot het leven voor ons geen nieuwe gesprekken meer in petto had.

Veel volk op je uitvaart, veel persoonlijke getuigenissen, veel Pink Floyd. Ik luisterde en keek en was lange tijd sprakeloos. Taal wil schrijvers in de rouw wel eens in de steek laten. Nu, twee jaar later, bereid ik een nieuwe reis naar Portugal voor. Ons favoriete kuststadje staat op het programma. Benieuwd of de oceaan me zal herkennen nu jij er niet meer bij bent.

Envoi – een VERZIN-column

De nieuwe VERZIN biedt een gesprek met Marieke Lucas Rijneveld, laat Johan de Boose, Ingrid Vander Veken en Evelien de Vlieger vertellen over schrijven op locatie en schuift het tweede boek van Jens Meijen onder het voetlicht.
Hier leest u alvast een column uit de pré-Wuhan-era, eentje dat paste bij een dossier over singer-songwriters.

Kate Bush maakte er geen geheim van. Zij noemde de song simpelweg naar de roman en citeerde Emily Brontë woord voor woord wanneer ze dat drassige tochtgat op woeste hoogten bezong. De Gentenaren van Absynthe Minded maakten het nog bonter: hun Envoi is een letterlijke vertaling van het gelijknamige gedicht van Hugo Claus, al kan men zich afvragen of de versregel ‘In de winter springen hun lippen’ zich in het Engels wel zo makkelijk laat vertalen naar ‘In winter their lips leap’.

Op de toerbus houden muzikanten het niet altijd bij gamen, drinken, en eigen scheten in brand steken, sommigen pakken al eens een boek vast. Dat Bruce Springsteen het complete oeuvre van John Steinbeck achter de kiezen heeft, zal niemand verbazen. Maar dat Mick Jagger in zijn apenjaren meer deed dan alleen maar Marianne Faithfull achternajagen en zich bij het zich bij het schrijven van Sympathy for the Devil door Michaíl Boelgákov liet inspireren, is minder geweten. Boven de Moerdijk lag Nescio’s De uitvreter dan weer in de studio toen The Nits aan het opnemen waren. En Robert Smith van The Cure had bepaald geen last van racistisch ressentiment toen hij Killing an Arab schreef, hij citeerde gewoon L’Etranger van Camus. Oh, en de scentless apprentice waar Kurt Cobain over zong? Da’s Jean-Baptiste Grenouille uit Het parfum.

movie still Perfume: The Story of a Murderer (Ben Whishaw)

Ook genreliteratuur werkt bijwijlen inspirerend. De Bluesrockers van Led Zeppelin betuigden hun liefde voor Tolkien met lichtvoetige regels als ‘Just in the darkest depths of Mordor’. Pennywise is natuurlijk genoemd naar die clown met zijn ballonnen – “Want your boat back, Georgie?” En de Russisch-Amerikaanse schrijver Isaac Asimov inspireerde achtereenvolgens de mannen van The Stranglers, The Alan Parsons Project en de UK Subs. Het Oude Testament is nog zo’n boek dat wordt kaalgeplukt. De escapades van David met zijn Bathseba werden respectievelijk bezongen door Leonard Cohen in Hallelujah en door Pixies in Dead.

Dat het ook in omgekeerde richting werkt, daar kan ikzelf over getuigen. In 2008 was ik net aan De steek van de schorpioen begonnen te schrijven, mijn derde boek, toen Elbow met hun doorbraakplaat The Seldom Seen Kid op de proppen kwam. Het mag dan ook geen toeval heten dat ik na het horen van The Loneliness of a Tower Crane Driver besloot een Chileense kraanman met issues op te voeren. En toen ik piekerde over welk geheim de Chileen met zich moest meedragen, zorgde het vijfde nummer op diezelfde plaat voor de openbaring (#spoileralert).

Mammoetpraatje – een VERZIN-column

De nieuwe VERZIN biedt interviews met Ellen Van Pelt en David Troch, een stuk over diversiteit in de letteren en een gesprek met Annelies Verbeke. Over haar laatste bundel Treinen en Kamers, over eenzaamheid en machtsstructuren, over (het gebrek aan) erkenning als oeuvrebouwer.
Op deze site leest u inmiddels een column uit het pré-pandemietijdperk, eentje dat paste bij het dossier over Digital Storytelling uit 2019:

Het Britse komisch duo Armstrong & Miller had een weerkerende sketch die The Origins of… heette. Dat kon The Origins of Dinner Parties zijn, The Origins of Smalltalk of The Origins of Art Criticism. En hoewel de titel wel degelijk de lading dekt, draaide de sketch toch steeds om een stel holbewoners die rond een kampvuur zaten en om beurten hun liefde voor mammoetvlees betuigden. Wellicht het enige moment dat onze verre voorouders de tijd hadden om elkaar dingen te vertellen: ’s avonds, om en nabij een knetterend houtvuur. De rest van de dag ging immers op aan voedsel verzamelen, op de loop gaan voor roofdieren die toen nog een trapje hoger op de voedselketen stonden, neanderthalers pesten en stokmannetjes tekenen op een fraai stukje rotswand.

Armstrong & Miller

Dertigduizend jaar later stroomde een menigte samen aan het meer van Galilea om een keynote speech bij te wonen. De gastspreker was daar eigenlijk om met zijn maten te gaan vissen, maar toen hij zag hoeveel volk er was komen opdagen, schraapte hij zijn keel en stak van wal. Niet alleen kon die mens geweldig vertellen, hij deelde achteraf ook nog eens brood en vissen uit. Topkerel.

Nog eens tweeduizend jaar later verzamelden een paar honderd mensen zich voor het podium van Het Depot in Leuven voor een concert van enkele Nieuw-Zeelanders. Bij de eerste drumroffel gingen een paar telefoons gedurende een halve minuut de hoogte in. Dat proces zou zich twee uur lang blijven herhalen, al ging het telkens om andere telefoons. Want op die ene dronkelap na die bij elk uptemponummer met zijn armen begon te molenwieken, wilde iedereen wel zijn eigen hoogst individuele opname van de avond. Een flard muziek, enkele sfeervolle foto’s. Daar een mooi stukje tekst bij. Een relaasje dat netjes past binnen het format van een Facebookverhaal of een Instagramstory, om te delen met de followers. Natuurlijk deed ik vrolijk mee.

Wat er in die tweeëndertigduizend jaar allemaal niet gebeurd is. Vertellingen gingen van hand tot hand tot een stokmannetjestekenaar het schrift uitvond en alles ging notuleren. Monniken kopieerden de verhalen tot ze er een hernia aan overhielden. Gutenberg vond de boekdrukkunst uit, Marconi de radio, de gebroeders Lumière de film, Baird de televisie, Jobs de iPhone.

Mammoets komen er niet meer bij aan te pas, maar de liefde voor een goed verhaal is nog altijd even groot. Profiteer daarvan.

Het vrije woord – een VERZINcolumn

In de nieuwe VERZIN kom je alles te weten over de Napolitaanse en andere romans van Elena Ferrante, leggen Peter De Graef en Tristan Versteven uit waarom een goed toneelstuk als een zeilschip is, vertelt Annelies Verbeke over haar samenwerking met Wunderbaum en spreken we met Caro Van Thuyne over haar dra te verschijnen tweede boek Lijn van wee en wens. Op deze pagina kan u intussen mijn column uit de eerste VERZIN van 2019 lezen.

De Tadzjiek had twee koffers bij zich. Eén gevuld met kleren en één gevuld met boeken en pillendozen om zijn bloeddruk onder controle te houden. We stonden hem op een perron van Antwerpen-Centraal op te wachten. Omdat ons verteld was dat de journalist enkel Tadzjieks en Russisch sprak, hadden we een tolk geregeld. Die sprak weliswaar vloeiend Russisch, maar geen gebenedijd woord Nederlands en slechts een mondjevol Engels waardoor we die avond met geen van beide heren een deftig gesprek konden voeren.

De Tadzjiek zou zes maanden in de schrijversflat van PEN Vlaanderen verblijven. PEN Vlaanderen is de auteursvereniging die ijvert voor vrije meningsuiting en zich inzet voor vervolgde schrijvers. De Tadzjiek was zo’n vervolgde schrijver. Na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie richtte hij de eerste vrije krant van Tadzjikistan op en ontpopte zich tot fervent tegenstander van de toenmalige president, die hem prompt tot ennemi public bombardeerde. In ballingschap bleef hij de politieke situatie in zijn thuisland koppig opvolgen. Tot hij ook Moskou moest ontvluchten.

Als PEN-bestuurslid moet je een beetje van alle markten thuis zijn. Als de Fransman wil douchen, is het jouw taak de vastgelopen badkraan los te schroeven, als de Israëlische het koud heeft, regel jij een extra elektrisch kacheltje, als de Syriër bij vertrek zijn vuile borden heeft laten staan, doe jij de vaat. En als de Tadzjiek je vraagt zijn topzware koffers de trap op te zeulen omdat zijn hart de inspanning niet meer kan verdragen, dan zeul je zijn topzware koffers de trap op. Zonder daar vragen bij te stellen.

Op een keer vergezelden we hem naar een verbroederingsavond waar ook mensen uit de Tadzjiekse gemeenschap te gast zouden zijn – we meenden dat een avondje onder landgenoten deugd zou doen. Toen we het zaaltje betraden, sloeg hij bleek uit en stond hij erop meteen weer te vertrekken. We gingen een straat verder een hapje eten. Hij maakte ons duidelijk dat de aanwezige Tadzjieken regeringsgezind waren en er van verbroedering weinig sprake zou zijn.

Zijn hartkwaal was geen gevolg van ziekte of genetica. In 2012 had hij afgesproken in een Italiaans restaurant in centrum Moskou. Zijn tafelgenoot bleek een huurmoordenaar. De Tadzjiek kreeg een mes in de maagstreek – een, twee, drie keer. Een Moskovitische spoedchirurg redde zijn leven.

In het westen vechten bewindslieden hun oorlog met het Vrije Woord doorgaans op Twitter uit, andere regimes zetten doodeenvoudig een prijs op zijn hoofd. Censuur kent vele gezichten.

Arbreville – een VERZiNcolumn

In de nieuwe VERZiN verneemt u hoe Peter Buwalda zijn schepen achter zich verbrandde om zich aan het schrijven te kunnen zetten, wat Anne Provoost van de ontlezing bij onze jeugd vindt en wie de literaire held van debutant Valerie Tack is. Op deze pagina vindt u een throwback naar de VERZiN van winter 2018.

De roman waarmee ik vorig jaar een tour langs de boekhandels maakte, heette Schaduw en vuur. Dat is echter niet de titel van het bestandsmapje waarin ik mijn opeenvolgende manuscriptversies bewaarde. Dat mapje heette Arbreville en de jonge, mooie, intelligente mensen die Schaduw en vuur gelezen hebben, weten die naam natuurlijk dadelijk te plaatsen. Waarom ik zo schaamteloos over mijn eigen boek begin? Wel, het thema dat we in dit nummer behandelen, is dat van de dystopie, en daar hoef ik voor een keer mijn zetel niet voor uit. Write what you know. Voor een keertje wil ik dat advies gerust ter harte nemen.

Wanneer Arbreville juist begon te ontkiemen, weet ik niet meer. Plots was er die zekerheid: ik ga het verhaal van Max, Leon en hun stiefzus Nora vertellen, en ik ga het achterstevoren vertellen. We beginnen in de winter van hun leven, duiken dan het verleden in – sprongen van vijftien jaar – om in het dorp van hun jeugd uit te komen. Die jeugd was de mijne. Daarom eindigt het boek in 1982. En daarom spelen de eerste twee delen zich respectievelijk in 2042 en 2027 af. De toekomst.

Diende ik daar niet ongelofelijk veel research voor te verrichten? Dat wel. Ik heb archieven geraadpleegd, documentaires bekeken, tentoonstellingen bezocht en in de voetsporen van mijn hoofdpersonages naar de Noordkaap gewandeld. Maar. Niét voor de eerste twee – dystopsiche – delen. Want om een toekomst vorm te geven, volstaat het om de krant open te slaan. In Arbrevilles 2042 is de Europese Unie verkruimeld, dienen de straten van Brussel om conflicten tussen locale baronieën in te beslechten, worden organen verhandeld alsof het Panini-stickers zijn en doet een loden julizon het asfalt smelten. In het Antwerpen van 2027 heeft de expansiedrift van de haven de stadsgrenzen bereikt, loopt Linkeroever langzaam onder water en zorgen drones ter grootte van een bij voor de ordehandhaving. Toekomstmuziek?

Niet bepaald. Stop een krantenknipsel in je achterzak, ga een eind wandelen, kauw op de feiten, keer voor het donker terug en neem aan de schrijftafel plaats. Et voilà. Je hoeft me trouwens niet op mijn woord te geloven, sla er de Humorecensie van Schaduw en vuur op na die stelt dat “Bontenakel, hoewel hij zijn cultuurkennis iets te opzichtig etaleert, wél aantoont dat Brussel en Antwerpen prima locaties voor dystopische fictie kunnen zijn.” Of, nog beter: blader verder naar wat Margaret Atwood en Joost Devriesere in dit nummer over de toekomst verkondigen.

Wie een put graaft voor een ander, is schrijver – een VERZiNcolumn

Met dank aan de postbode, die zich in deze wankele tijden onverdroten op pad begeeft, vindt u de nieuwe VERZiN deze week in uw postbus. Waarin Gaea Schoeters over haar schrijverschap vertelt, Lotte Dodion over Studio Haiku en uzelf getrakteerd wordt op een stevig dossier over schrijvers en activisme, een dossier waarin PEN Vlaanderen niet mag ontbreken. In maart nam ik na zeven jaar dienst afscheid van het PEN-bestuur – laat dit artikel dan maar een gepast afscheidsgeschenk wezen.
Gewoontegetrouw vindt u hier een column van weleer. Deze komt uit het zomernummer van 2018, waarin een dossier over de grenzen van fictie.

Als kind was ik bepaald afgunstig op de hoofdrolspelers uit De Vijf, de boekenreeks van de Britse Enid Blyton. Eender waar die rotkinderen een spade in de grond staken, ze stootten gegarandeerd op een fabelachtige piratenschat. Terwijl ik jaloers zat te wezen, bleek er over het Kanaal een échte schattenjacht aan de gang.

Toen kunstschilder Kit Williams in 1976 benaderd werd om een kinderboek te maken, toonde hij aanvankelijk weinig enthousiasme. Waarom tijd en energie stoppen in een prentenboek dat toch maar achteloos zou worden doorbladerd? Hoe ervoor zorgen dat zijn werk de aandacht kreeg die het verdiende? Zijn oplossing: door de wereld van de fictie door te laten sijpelen in de echte wereld en er een puzzelboek van te maken! De zestien prenten die Williams bij elkaar schilderde, vertelden niet enkel het verhaal van de haas Jack en zijn schat, ze bevatten ook kostbare aanwijzingen. Want ergens op het Engelse platteland had de schrijver een 18-karaats, gouden amulet begraven.

Masquerade verscheen in 1979 en werd een instant-bestseller. Honderdduizenden lezers bestudeerden het prentenboek op zoek naar aanwijzingen. Drie jaar lang ontving Williams stapels en stapels brieven van schattenjagers die meenden de code gekraakt te hebben. In 1982 werd de schrijver eindelijk uit zijn lijden verlost. Ene Ken Thomas had de locatie achterhaald, was in zijn Vauxhall gesprongen, naar het stadje Ampthill gekard, en had er dat 18-karaats gouden, amulet opgedolven. Eind goed, al goed.

Of toch niet. Want zes jaar na de feiten kwam een krant erachter dat Ken Thomas helemaal niet bestond en een pseudoniem was voor een zakenrelatie van Williams’ ex-vriendin. Toen alles nog koek en ei was, placht Williams zijn ex immers op amoureuze tochtjes naar Ampthill te vergasten, en het meisje had de potentiële locatie aan de niet-Ken Thomas verklapt. Die ging terstond met een metaaldetector aan de slag. Clou van het verhaal: de schat bleek geenszins gevonden door iemand die het boek gelezen, laat staan bestudeerd had.

Kit Williams vond op zijn eentje het armchair treasure hunting uit om ervoor te zorgen dat zijn kinderboekenprenten de aandacht kregen die ze verdienden. Met succes. Alleen. Alles wat je online over Masquerade vindt, gaat over de schattenjacht en het bedrog, geen gebenedijd woord over de kwaliteit van het boek.

Een mens zou zich kunnen afvragen of de schrijver dan werkelijk in zijn opzet geslaagd is.

Het boek is beter – een Verzincolumn

De eerste VERZiN van 2020 biedt naast een interview met Colson ‘De ondergrondse spoorweg’ Whitehead een waslijst aan Vlaamse auteurs die vertellen hoe ze in hun werk omgaan met emotie en complexe personages. En terwijl ik in het papieren tijdschrift vertel over een ontmoeting met een uitgetelde lezeres, kan u hier een column uit de oude doos lezen. Voor alle duidelijkheid: toen ik Het boek is beter schreef was er nog geen sprake van de gelijknamige – indrukwekkende – HBO-reeks.

Voor fans is het de Citizen Kane van de stripverhalen, voor Time Magazine een van de honderd beste Engelstalige romans, voor literatoren een intertekstuele speeltuin. Ik heb het over Watchmen van de anarchistische Britse schrijver Alan Moore. De premisse van deze graphic novel? Een ‘wat als’-vraag. Wat als er plots een superheld opduikt? Wat voor een impact heeft zijn komst op de wereld? Hoe wordt de geschiedenis van die wereld herschreven? Moore laat zijn gemaskerde wrekers opduiken in de crisisjaren dertig. In zijn revisionistische kroniek winnen de VS de oorlog in Vietnam, wordt Nixon nooit afgezet, vallen de Sovjets met vertraging Afghanistan binnen en lijkt een nucleaire oorlog onafwendbaar in 1985.

‘Quid custodiet ipsos custodes?’ vraagt Juvenalis zich af in Satire VI. ‘Who watches the watchmen?’ Het citaat, dat te pas en te onpas als grafitti opduikt in het boek, kwam via een omweg bij Moore terecht – hij haalde het uit een rapport van de onderzoekscommissie die in volle wapenwedloop het Iran Contra-schandaal onderzocht. Romeinse dichters, corruptie en de koude oorlog. En dan zijn we nog niet eens voorbij de titelpagina.

Intertekstualiteit. Elk hoofdstuk van Watchmen begint met een citaat. Songteksten van Elvis Costello en Bob Dylan, bijbelverzen uit het boek Genesis en Job, regels uit het werk van Nietzsche, Jung, Einstein – niemand ontsnapt aan Moores alziende plunderaarsoog.

Intertekstualiteit. Moore laat geen bestaande superhelden in zijn universum toe, al is elke protagonist in Watchmen wel een vette knipoog naar een kostuumheld uit de DC- of Marvelstal, zij het dan één die met beide benen in de kleiige realiteit staat. Zo is Nite Owl niet alleen maar Moores Batman, zonder masker is deze Dark Knight een buikige twijfelaar met impotentieproblemen. The Comedian is de schurkenversie van Captain America: een amorele cynicus die met sardonisch genoegen de smerige karweitjes van Uncle Sam opknapt. En Dr. Manhattan is in al zijn almacht niet enkel Supermans smurfblauwe (en spiernaakte) tegenhanger, maar evengoed een allegorie voor hoe atoomsplitsing machtsblokken deed ontstaan.

Intertekstualiteit kan een verhaal naar een hoger niveau tillen, en Alan Moore toont hoe het moet. Jammer genoeg had regisseur Zack Snyder die boodschap niet begrepen toen hij de graphic novel verfilmde. Zijn Watchmen is een slaafse reproductie van het boek, plaatje voor plaatje, CGI-laagje op CGI-laagje. Toegevoegde waarde nihil. Een oogverblindende maar lege doos van 130 miljoen dollar.

U raadt het al: het boek is beter.

Zelftwijfel – een Verzincolumn

Drie maanden sinds de vorige blogpost. Een goede zaak dus dat er een nieuwe Verzin in de rekken ligt. Deze bevat een interview met boomhuttenbouwer Andy Griffiths, doet een boekje open over auteursrechten en duikt in de modderige annalen van de horrorfictie.
Wat ik de voorbije maanden dan allemaal heb uitgespookt? Wel, er is natuurlijk die nieuwe roman die voltooid werd en in het voorjaar van 2020 verschijnen zal, maar daarover zullen we op tijd en stond nog behoorlijk wat drukte maken.
Waar u de tijd intussen mee kunt verbeiden? Misschien met het lezen van deze oude Verzincolumn? Het is maar een idee.

Nog voor de eerste letter op papier staat.
Op de Boekenbeurs (n.v.d.r.: die van 2017) zat ik te signeren naast debuterend auteur Jef Schokkaert. Na afloop vroeg ik of hij tussen de bedrijven door al over een tweede boek nadacht. Hij knikte. De volledige structuur stond op papier. Maar er was twijfel gerezen. “Ik weet niet of het idee goed genoeg is om er twee jaar van mijn leven aan te geven.”

Wanneer je die allereerste versie uitschrijft.
Tijdens de herfstvakantie vertoefde ik met vrienden aan de rand van een roestig bos. Er werd gewandeld, er werd getafeld en nagetafeld, en tussen twee streekbieren door werd naar mijn volgende boek gepolst. Daar was ik inderdaad aan begonnen. Waarover het zou gaan. Dat waren hun zaken niet. Of ik al een titel had. Dat zouden ze op tijd en stond wel op de kaft zien staan. Bedenkelijke blikken – ze zaten met een diva. “Niks diva,” zei ik. “Bijgeloof.”

Highland Games tijdens die welbepaalde herfstvakantie
en ondergetekende die zijn handen vol heeft met zijn petekindje.

Wanneer je voor het eerst een versie aan je uitgever laat lezen. Had hij het graag gelezen? Dat had hij. Of hij het dan ook wilde uitgeven.
“Ja, maar.”
“Maar wat?”
“Eerst praten.”
Want natuurlijk heeft zo’n uitgever bedenkingen en natuurlijk krijg jij elastieken benen bij elke ‘maar’ die hij tijdens de lunchafspraak op je bord gooit.

Zelfs wanneer het boek in de rekken ligt én goed onthaald wordt.
Op dezelfde boekenbeurs waar Schokkaert debuteerde, signeerde Lenny Peeters een exemplaar van haar debuutroman voor me. Omdat het haar eerste signeersessie was, vroeg ze of ik een standaardzin gebruikte. ‘Van harte’ leek haar te flauw, ‘veel leesplezier’ hield een belofte in die ze misschien niet kon waarmaken. “Enkel bij mensen die ik niet ken”, zei ik fijntjes. “Bij de anderen schrijf ik iets persoonlijks.”
Ze smeet het boek net niet naar mijn hoofd.

Tijdens de totstandkoming van een roman ondergaat elke schrijver een gelijkaardige cyclus, en zelftwijfel zit ergens tussen spoelen en centrifugeren in. De reden van mijn hierboven vermelde herfstvakantie-omerta heeft helemaal niets met bijgeloof te maken. Schrijvers zwijgen niet omdat spreken ongeluk brengt, schrijvers zwijgen omdat ze de twijfel vrezen. Want één enkele opgetrokken wenkbrauw aan de overkant is voldoende om hun geloof in het boek-in-wording een uppercut te geven.

The best lack conviction while the worst are full of passionate intensity, schreef William Butler Yeats ooit. Helpen deze woorden je bij het overwinnen van je zelftwijfel? Nee? Maar goed ook.

Het generatie-alfabet – een Verzincolumn

We weten het maar al te goed: wanneer u genoeg Instagram-foto’s hebt geplaatst van uw blote bast aan een Senegalees zwembad, uw blote bast op een cruiseschip aan het Steen (zoals de rest van A’pen in de steigers) of uw blote bast die de scheve toren van Pisa moet tegenhouden, dan haalt u misschien de nieuwe Verzin uit de leeskoffer, waarin achtereenvolgens, Yves Petry, Siel Verhanneman, Flip Kowlier en Spinvis op u wachten. Als u dan achteraf uw likes checkt, komt u in uw feed misschien deze bijdrage tegen – een column uit 2017. (In het toenmalige nummer stond Young Adult-fictie centraal, vandaar.) Neem een slok van uw lauwe Estrella Damm-pils en profiteer ervan!

De film Boyhood is een uniek opgroeidrama dat zich in en rondom Houston, Texas afspeelt. We volgen Mason Evans Jr., zoon van gescheiden ouders, door de jaren heen – létterlijk: regisseur Richard Linklater filmde elk jaar een episode uit zijn leven, hield dat twaalf jaar lang vol, en creëerde aldus een drie uur durende time-lapse van een mensenleven. Mason plant Obama-affiches in voorstadsvoortuintjes, Mason belooft zijn vader nooit op George Bush te stemmen, Mason kibbelt met zijn vriendjes over wie het coolste Star Wars-figuur is, Mason wordt de levieten gelezen door de Golfoorlogveteraan met wie zijn moeder de sponde deelt. Ik zie acteurs Patricia Arquette (ooit was ze Alabama in True Romance) en Ethan Hawke ouder worden op het scherm en stel vast dat ik net zo goed twaalf zomers verder sta in het leven.

In Masons 2005 staat het jongetje met een namaakbril op de neus en roodgele sjaal om de nek aan te schuiven voor een exemplaar van Harry Potter and the Half-Blood Prince, toen net in de rekken.

De Julische Alpen. Geen blote bast te bekennen – gelukkig maar

In mijn 2005 kampeer ik met twee vrienden in de Sloveense Sočavallei, te midden van de Julische Alpen. We koken op een kampvuur, zien weerlicht flitsen boven alpenpieken, en omdat we ons hebben ingeschreven voor een kajakinitiatie, gaan we elke dag kopje onder in de smaragdgroene maar gruwelijk koude Sočarivier. Halverwege de initiatie hebben we onze buik even vol van keerwaters en stroomversnellingen, laten de pagaaien voor wat ze zijn en rijden naar Ljubljana, niet enkel om er met enkele gehuurde fietsen door de beklinkerde straten te rijden maar ook om er op zoek te gaan naar een deftige boekhandel. Een van de vrienden wil koste wat kost weten hoe het verder afloopt met Harry Potter en zijn zwerkbalspelende klasgenootjes, en vertikt het te wachten tot we terug thuis zijn. Het kost ons enige moeite maar uiteindelijk vinden we een winkeltje waar Harry Potter and the Half-Blood Prince op een keurig stapeltje nabij de kassa staat te pronken. Terug op de camping zien we hem met het boek en een rol toiletpapier naar de sanitaire hut verdwijnen. Het vuur is aangemaakt en de aardappelen gaar voor hij weer opduikt, een bedremmelde grijns op zijn gezicht, een blank velletje toiletpapier tussen de pagina’s.

Voorjaar 2017 woon ik een boekvoorstelling bij. Voor een aandachtig publiek van kinderen en volwassenen leest een bevriende auteur voor uit een prachtig prentenboek. Na afloop is er tijd voor een praatje. De schrijfster vertelt dat prentenboeken het thans evenmin makkelijk hebben. Ze had er een gesprek over met haar uitgever, en die sloot het gesprek af met een vraag. Of ze er nooit aan gedacht heeft om een Young Adult-boek te schrijven. Dat ze daar wel eens een goede pen voor zou kunnen hebben.

Mason uit Boyhood was tien toen hij in Zweinsteinuniform aanschoof voor de nieuwe Harry Potter, mijn kajakkende kampeervriend net geen dertig. De ene een tikje te jong om zich aan Young Adult-fictie te wagen, de andere een generatie ouder. Het genre mag dan vooral jongeren en hun kleine en grote (en toverspreukgerelateerde) besognes als thema hebben, de boeken worden niet alleen door het doelpubliek, maar ook door de mama’s en de papa’s van dat doelpubliek gelezen. Het lezersprofiel van een literaire auteur is een dame van middelbare leeftijd, dat van de Young Adult-schrijver is diezelfde dame, maar ook haar liefhebbende echtgenoot, haar kinderen én kleinkinderen. Generatie X, Y, Z – wat lezers betreft, omspant Young Adult-fictie het hele generatie-alfabet.

Social media & sharing icons powered by UltimatelySocial
Facebook
Instagram