the first draft of anything is…

En we zijn weer vertrokken! Terwijl IJslandse vulkanen aan de dunne zijn en Jennifer Lawrence helegans bloot van haar iCloud is gedonderd, is deze jongen opnieuw begonnen te schrijven. Het is te zeggen: begonnen te herschrijven. In mei was de eerste versie van Roman Nummer Vier nagenoeg voltooid toen het leven me enkele uppercuts uitdeelde en ik twee maanden lang voor pampus heb gelegen (in het vorige bericht vind je alle schunnige details). Maar nu de hersensynapsen weer wat mee willen, is de tijd rijp om manuscript en aantekeningen uit de schuif te halen en een proper vel wit papier in de spreekwoordelijke schrijfmachine te rollen, En het dient gezegd, ik heb er zin in! De eerste passage uit mijn eerste versie vloog al meteen in de prullenmand, de volgende twee bladzijden volgden kort daarna. Handen uit de mouwen! Herwerken die boel! Rien ne va plus!

Afgelopen vrijdag nam ik mijn elan mee op restaurant en vertelde enkele vrienden honderduit over mijn eerste her-schrijfsessie. Ze loerden me wantrouwig aan. Ik had het kunnen weten. In het verleden keken de meeste mensen ook vreemd op toen ze me hoorden orakelen over mijn tweede, derde, vierde, vijfde… versie. ‘Ja, maar, ge gaat toch op tijd stoppen?’ hoor ik ons moeder nog zeggen. ‘Ge gaat uwen boek toch niet kapot schrijven?’

Sam Dillemans mag verflaag over verflaag smeren tot hij erbij neervalt, Michaël R. Roskam mag monteren aan zijn The Drop tot hij een ons weegt (reuze-benieuwd naar wat hij en James Gandolfini ervan gemaakt hebben, trouwens), maar een schrijver, ho maar, die hoort met zijn gat rechtstreeks in de grote, literaire matrix geplugd te zitten en van de eerste keer een meesterwerk af te scheiden. Want heeft Jack Kerouac zijn On the Road ook niet in één lange, koortsachtige ruk uitgetikt op een lange rol behangpapier?

Toen schrijver E.L. Doctorow een afwezigheidsbriefje voor de school van zijn dochter moest schrijven, begon hij: ‘My daughter Caroline…’ en stopte. Hoe dom, dacht hij, ze weten wie mijn dochter is. Hij begon opnieuw: ‘Please be advised…’ Nee, te formeel. Hij probeerde nog een keer en langzaam stapelden de verfrommelde briefjes zich rondom hem op terwijl Caroline stond te wachten en de schoolbus de straat kwam ingedraaid. Zijn vrouw trok het briefje uiteindelijk uit zijn handen, zette snel iets op papier, gaf het mee aan haar vertrekkende dochter en vermeed zo dat haar man nog meer tijd zou verliezen met het schrijven van het perfecte afwezigheidsbriefje.

Ik zal je iets zeggen: ik vind schrijven maar niks. In die maanden dat je de eerste versie op papier zet, reist onzekerheid als een treurwilgversie van Sancho Panza met je mee en slaat sir zelftwijfel je met zijn sabel om de oren. Gaat dit verhaal wel ergens heen? Heb je dit al niet een keer eerder verteld? Als een blinde banjer je door de sneeuwstorm. Maar als de laatste pagina van die vermaledijde eerste versie geschreven is, en je een – al dan niet blote – selfie trekt van jezelf met die stapel papier, dan kan het echte werk beginnen. Wetende wat je vertellen wilt, slaak je een zucht van verlichting. Nu hoef je alleen nog maar te herschrijven, te herschrijven, te herschrijven en te herschrijven. En dan kan ik alleen maar de grote Fellaini citeren en zeggen: hier is da feestje!

O, en the first draft of anything is shit, natuurlijk. Maar dat wisten die van het literair clubke zeker al.

Tony Soprano en ik

Wat nu, Bontenakel? Dat laatste blogbericht dateert alweer van mei en dan was het nog die gerecycleerde VERZIN-column. Tong verloren?
Klopt, deze jongen is enkele maanden lang sprakeloos geweest. Een woordje uitleg.

Wie The Soprano’s heeft gezien, herinnert zich van de eerste aflevering dat Tony in de steek wordt gelaten door de eendenfamilie die zich in zijn zwembad had genesteld en dat hij tijdens een barbecue een paniekaanval krijgt. Enter dokter Melfi, de psychologe.

Ik stond geen eendjes in het zwembad te voeren toen ik in mei mijn eerste paniekaanval kreeg en tenzij mijn vader iets voor me achter houdt ben ik ook geen capo van een mafiafamilie. Ik kan je wel vertellen dat zo’n aanval behoorlijk… heu… angstaanjagend is, zeker als het je in het midden van de nacht overkomt. Ik dacht verdorie dat ik een beroerte kreeg en was dan ook ten zeerste opgelucht toen die eerste merel ’s ochtends begon te fluiten.

Er is een fijne stripreeks die De dagelijkse worsteling heet. Dat zijn de maanden juni en juli voor mij ook geweest – een worsteling. Twee maanden lang heb ik geen letter geschreven, heb ik weinig tot geen kranten gelezen, geen enkele WK-match van de Belgen gezien (nee écht, geen enkele), en kon de hele online-carrousel me vierkant gestolen worden. Het is waar wat ze zeggen: zodra de gezondheid het laat afweten, worden een heleboel dingen een pak minder belangrijk. En op een dag zat ik huilend bij de dokter en kon ik maar één ding zeggen: ‘ik wil mijn leven terug.’

Het duurde even voor de diagnose bevestigd werd en in die tijd heb ik de sociale zekerheid flink op kosten gejaagd met mijn huisartsabonnement en ziekenhuisbezoeken. Over beroertes hoef ik me de eerste jaren geen zorgen te maken. Nee, het probleem zat tussen mijn twee oren. Zonder in details te treden kan ik het als volgt samenvatten: ik had met de jaren meer zorgenkinderen geadopteerd dan mijn lichamelijke huishouding aankon. Ik ben nu eenmaal een piekeraar. En een controlefreak. En als je overdag werkt en na de uren schrijft en na de schrijfuren nog een toerke wilt gaan lopen en een weblog en een Facebookpagina wil bijhouden… Dat zijn een hoop ballen waarmee je moet jongleren en die zijn in mei allemaal tegelijk op mijn kop terechtgekomen.

Net als Tony Soprano heb ik nu mijn eigen Jennifer Melfi om tegen te emmeren. Emmeren helpt. Sinds een week of drie voel ik me beter en kan ik opnieuw een beetje mee in de vaart der volkeren. Hoera, ik kan weer boeken beginnen schrijven! Hoera, ik mag weer op de online-carrousel!

Bij deze.

brandweerwagen

Deze column las u reeds in het laatste nummer van
het t
ijdschrift VERZiN (april-mei-juni ’14). Toch niet?
Ha, lees hem dan hier.

‘Wil je nog een verhaaltje vertellen, alsjeblieft?’

Tien jaar al woont mijn zuster met haar man in China. Ze vond er werk, kreeg het er aan de stok met de politie, werd er moeder van een zoon – mijn petekindje. Dat ik het hele expat-verhaal op gemengde gevoelens onthaal, hoef ik aan geen enkele achterblijver uit te leggen, maar daarover gaat dit stukje niet.

Elke zondag kijken we door een Skype-venster naar elkaar, mijn petekindje en ik. Ik vraag naar zijn belevenissen, hij bedelt om een verhaaltje. En als het om verhaaltjes gaat, is het vierjarige kereltje bepaald kieskeurig. De plot moet draaien om spoken, treinen of piraten en de hoofdrol dient vertolkt door een van zijn helden du jour. Zo komt het dat de Leeuwenkoning al eens betrapt wordt in de stuurcabine van een drietrapsraket en dat Winnie de Poeh een keer op de vlucht sloeg voor een verschrikkelijke vanillesneeuwman uit Friscoland.

Een keer poogde ik het over een andere boeg te gooien. Ik sloeg een door Judith Vanistendael geïllustreerd kinderboek open en begon voor te lezen. Hij onderbrak me nog voor ik goed en wel begonnen was. De mayonaise pakte niet. ‘Nonkel, het verhaal moet wel uit jóuw hoofd komen.’ Want, mijn hoofd: jongensboekenhoofd.

Met Kerstmis was hij hier, tot grote vreugde van zes grootouders (samengestelde gepensioneerden en gezinnen – lang verhaal) en één vertelnonkel. Op de laatste dag zaten hij en ik gebogen onder de speeltafel, op dat moment geen tafel maar een brandweerwagen. Hij achter het stuur, ik met de spuit in de aanslag. Het was een lange rit en mijn niet meer zo buigzame lijf was blij dat we het brandende huis bereikt hadden. Ik kroop dan ook als de vliegende bliksem vanonder de tafel vandaan, en wilde net de denkbeeldige brandladder oplopen, toen hij aan mijn mouw trok. ‘Nonkel, je bent wel door de voorruit gekropen!’ De verontwaardiging in zijn stem kon een vanillesneeuwman doen smelten. Hij had gelijk. Ik had geblunderd. Met zijn suspension of disbelief niet langer opgeschort, bevonden hij en ik ons niet meer in Pyromania maar in zijn doordeweekse slaapkamer.

Ik excuseerde me uitgebreid en verschanste me weer onder de tafel. Zoals het een goede spuitgast betaamde, gebruikte ik ditmaal het portier om uit te stappen. Toen pas ging het sapperlootvingertje weer naar beneden.

___________
In VERZiN vind je interviews met bekende en minder bekende schrijvers, info over literaire tijdschriften, schrijfcursussen, recensies, en columns van de hand van deze ouwe jongen. Meer info vind je hier.

lotgenoten

De opzet was eenvoudig. Elke eerste donderdag van de maand in het achterafzaaltje van café De Berenbak. En als we teksten hadden, moesten die tijdig in eenieders mailbox belanden. Niemand van ons had een titel in een toonrek staan maar we twijfelden er niet aan dat publicatie slechts een kwestie van tijd zou zijn. Gedreven, ideeënspuwend, gepakt door de letteren.

In september 2003 kwamen we voor het eerst bij elkaar. Een rondetafelgezelschap van mensen die schreven en proeflezers voor die schrijfsels zochten. The Algonquin Round Table zoals op de foto maar dan zonder de New Yorkers. Een schrijfgroep. Aanvankelijk waren we met zijn tienen, en net als in Agatha Christie’s Ten Little Niggers viel de ene na de andere af (n.v.d.r.: zonder dat er moordzieke butlers aan te pas kwamen). Op het eind schoten we met zijn vijven over.

Pas op, het doornemen der teksten, het uitschrijven der notities, het geen blad voor onze mond nemen tijdens het uitschrijven der notities – daar kwam een zekere ernst bij kijken. Als we het niet goed vonden, dan brachten we die boodschap altijd zonder ze in suikerspin te verpakken. En als het wel goed was, dan was daar meestal een ‘maar’ aan verbonden. Maar… na de feedback kwamen de flessen op tafel, de petites histoires, de plannenmakerij, de lachstuipen, de vuile praat. Vaak waren we in het holst van de ochtend nog niet klaar dus besloten we onze teksten en onze flessen gedurende 60 uur in kustplaatsjes en Ardense gîtes onder te brengen.

De Berenbak sloot zijn deuren. We weken uit naar café De Kat en elkanders living en andere Boeren van Tienen. Sommigen vonden de liefde, sommigen vonden een uitgever, sommigen vonden andere overslaande vonken. De zomervakantie bleek geen evidentie om af te spreken dus sloegen we die over. En december was ook al zo’n drukke maand. Echt alweer de eerste donderdag? En mijn agenda zit al zo vol. O, was dat gisteren? Radicaal vergeten!

In 2012 waren we voor het laatst voltallig.

Ons tienjarig jubileum ligt alweer een halfjaar achter ons. De datum is geruisloos aan onze deuren voorbij getrokken. Vanavond zouden we voor het eerst sinds mensenheugenis opnieuw samenkomen. Maar tussen droom en daad enzovoort (Elsschot komt overal en altijd van pas). En omdat twee een wel erg magere opkomst leek, hebben we de langverwachte reünie uitgesteld. Tot nader order.

Zo gaat dat.

weekberichten

zondag 23 februari
De verjaardag van mijn petekindje gevierd. Langs een skype-venster. Hij is vijf geworden. Ik had het Happy Birthday-liedje in het Chinees geoefend om hem te verrassen. Helaas, er moesten cadeautjes uitgepakt worden en dies meer, en dan is de vertelnonkel even quantité negligeable. Niet erg. Ik zag een genietend petekindje op zijn knietjes, aandachtig kijkend of zijn papa de racebaan wel op de correcte manier in elkaar stak.

maandag 24 februari
Een holdag. Om vijf na acht ‘s ochtends nog op kantoor, om vijf na twaalf op de trappers, om vijf na half één op de Amsterdammer, in fijn gezelschap – collega’s Annemarie Estor en Lies Van Gasse reisden mee.
Uitgeverij Wereldbibliotheek is gefuseerd met uitgeverij Nieuw-Amsterdam en daar hoorden borrelnootjes, bier en een woordje uitleg bij. De opkomst was talrijk en de fondsauteurs verzamelden zich in enclaves tussen de verhuisdozen en boekentorens. Ik zag er SchrijversAcademie-klasgenote-van-weleer Femke Ponsioen terug, wisselde debutantenervaringen uit met Joy-auteur Patrick Bassant, luisterde naar de ‘Komt een vrouw bij de dokter’-mop van uitgever Koen, en ondervond dat ook Wereldbibliotheekschrijvers een mening over schoenenmode hebben.
We haalden nipt onze laatste trein.
Kanttekening: voor de laatste rit Amsterdam-Roosendaal-Antwerpen moet je om halfnegen al in Amsterdam-Centraal staan, anders haal je het niet.

dinsdag 25 februari
De laatste Paul Auster uitgelezen en hij valt tegen. De ene helft van Bericht vanuit het innerlijk bestaat uit foto’s, de andere uit de samenvatting van twee films. Daar zijn andere media voor, mijnheer Auster. Ik had beter Winterlogboek herlezen.
Kanttekening: terwijl in zijn fictie het toeval een prominente rol speelt, lijkt zijn levensloop geheel en al gedetermineerd door zijn resolute keuze voor het schrijverschap.

Woensdag 26 februari
Voor het eerst in mijn leven Perzisch gegeten. Het heeft gesmaakt. Van de weeromstuit wel geëindigd met Belgisch bier in bruine oerkroeg De Kat.

Donderdag 27 februari
Elke keer de nakende Oscaruitreiking ter sprake komt, zie je Veerle Baetens in haar bikini over die motorkap kruipen.

Vrijdag 28 februari
Mijn laatste vrijdag op kantoor. Vanaf volgende week werk ik deeltijds en vind je mij elke vrijdag achter mijn schrijftafel in plaats van op kantoor terug. Een scharnierpunt. Tenminste, toch voor mij.
Definieer kantoor, mijnheer Bontenakel! Herinnert u zich het werkhok van Jomme Dockx? Vervang zijn klassement door een bureau en denk de stofjas weg en je komt in mijn kantoor uit. Jawel, even groot, zonder foto van den Adelbert evenwel.
Definieer schrijftafel! Simpel, de tafel in het midden van mijn living. Want eten doet een mens toch gewoon in de keuken.
Ik beken, ik kies slechts deeltijds voor het schrijverschap en een schrijver hoort volgens het draaiboek als een compromisloze Diogenesfiguur te leven van de letteren, de koffie, de nicotine en de whisky. Ik besef, mocht het hem ter ore zou komen, dan zou J.M.H. Berckmans zou uit zijn graf verrijzen om me op mijn gezicht te kloppen. Ik spreek niettemin van een kantelpunt. Stuur me gerust een wenskaart.

Zaterdag 1 maart
Terwijl ik dit stukje schrijf, luister ik naar Blinking Lights and Other Revelations van Eels. Zanger Mark E. Everett (zie foto) heeft een hoop miserie meegemaakt in zijn leven en in plaats van naar de fles, de naald of het pistool te grijpen, heeft hij platen gemaakt – stuk voor stuk mooie, ontroerende, geestige, te koesteren platen. Eels-songs zijn het perfecte antidotum tegen de misantropie, en een wereld waarin iedereen naar Eels luistert, is een wereld zonder het fenomeen ‘forumvlaming’.

bidden wij samen tot Jeffrey Lebowski

Had het overlijden van Philip Seymour Hoffman sporen nagelaten? Wilde ik even weg van de berichtgeving over het in fijn stof verpakte Valentijnscadeau van onze Vlaamse Regering? Of was het omdat ik na een half jaar opnieuw een fatsoenlijk werkende dvd-speler bezit? Wat maakt het uit, gisterenavond heb ik mezelf nog ’s getrakteerd op The Big Lebowski. Ge-no-ten!

Hadden de gebroeders Coen zich voor Miller’s Crossing nog gebaseerd op de verhalen van Dashiell Hammett, voor The Big Lebowski zochten ze inspiratie bij die andere noir-icoon: Raymond Chandler. Chandlers verhalen worden gedragen door de oneliners spuwende p.i. Philip Marlowe en zijn ontmoetingen met fraaie en minder fraaie figuren uit de Hollywood Hills. De plot hangt met haken en ogen aan elkaar, wordt bij elke pagina een tikje complexer en doet op het einde van de rit volstrekt niet meer ter zake.

Zo ook bij Lebowski. Het rustige leventje van Jeffrey ‘The Dude’ Lebowski wordt ruw verstoord wanneer twee potige kerels bij hem binnenvallen en op zijn tapijt urineren. De plot omvat een persoonsverwisseling, de ontvoering van een nymfomane miljonairsvrouw, een koffer met een miljoen dollar en drie nihilisten die graag al ‘s ne pannenkoek gaan eten. Doet allemaal niet ter zake – op het einde van de film zit The Dude nog steeds zonder tapijt.

De reden is eenvoudig. Net als bij Raymond Chandler draaide het bij de Coens om personages en dialogen, niet om plotwendingen. Die dialogen zitten er dan ook boenk op, telkens weer. Geniet even mee.

Bridges, Buscemi en Goodman, na het bowlen:
DUDE: It’s like what Lenin said… you look for the person who will benefit, and, uh…
DONNY: I am the walrus.
DUDE: You know what I’m trying to say…
WALTER: That fucking bitch…
DUDE: Oh yeah!
DONNY: I am the walrus.
WALTER: Shut the fuck up, Donny! V.I. Lenin. Vladimir Ilyich Ulyanov.
DONNY: What the fuck is he talking about, Dude?

Jeff Bridges en Julianne Moore:
MAUDE LEBOWSKI: Do you like sex, Mr. Lebowski?
DUDE: ‘Scuse me?
MAUDE: Sex. The physical act of love. Coitus. Do you like it?
DUDE: I was talking about my rug.
MAUDE: You’re not interesting in sex?
DUDE: You mean coitus?

En dan vergeet ik even de droomscènes, de performance van John ‘Nobody fucks with the Jesus’ Turturro… en de Brandt die Philip Seymour Hoffman neerzet – The Big Lebowski was mijn kennismaking met Hoffman.

De film brak aanvankelijk weinig potten maar werd gaandeweg een cultklassieker, en zoals dat gaat met cultklassiekers beginnen die een eigen leventje te leiden. Er waren de politieke en feministische analyses. Er is het jaarlijks weerkerende Lebowski Fest in menig Amerikaanse stadje. En sinds 2005 is er ook het ‘Dudeism’, ook bekend als ‘The Church of the Latter-Day Dude’, een online godsdienst die ‘s mans levensstijl en principes hoog in het vaandel draagt. Hun logo? Yin en yang maar dan met bowlingbalgaten erin. Ik verzin dit niet!

 En dan is er ook nog dat Belgische schrijvertje dat in 2008 op het lumineuze idee kwam een komische noir te schrijven en bij zijn research via Raymond Chandler en James M. Cain bij de gebroeders Coen uitkwam. En besloot een badscène in De steek van de schorpioen te stoppen.

Gun uzelf dat pleziertje. (Her)bekijk The Big Lebowski. Zo goed is In Vlaamse Velden per slot van rekening niet.

o zo herkenbaar

Deze column las u reeds in het laatste nummer van
het t
ijdschrift VERZiN (jan-feb-ma ’14). Toch niet?
Ha, lees hem dan hier.

‘Hier jongen, een modelbouwschip voor je verjaardag. We gaan haar samen bouwen. Ik zal je tonen hoe het moet. Nee, jongen, eventjes nergens aankomen.’
De didactische opa, we hebben er allemaal mee te maken gehad.

Toen ik vernam dat deze VERZiN over (herkenbare) personages zou gaan, snuffelde ik bij wijze van voorbereiding rond in boeken en op het web. Meteen stond hij daar, de didactische opa, en wel in de vorm van een Nederlandse schrijfadviessite. Om tot levensechte personages te komen, had je alleen maar hun stappenplan te volgen. Negen tips, op een drafje:

Tip 1-5: Kies een sprekende naam voor je personage! Dos hem typerend uit! Geef hem een tic, een karakteristieke uitdrukking, een geur – keuze uit babyzalf, parfum, sigaret of ontsmetting!
Hmm, even denken. Archibald Goetgeluck wachtte op zijn date. Nerveus frunnikte hij aan zijn vlinderdas. Zijn kalende hoofd geurde naar Zwitsal.
Tip 6-8: Stop een favoriet voorwerp in zijn handen, en een gelukkige of pijnlijke herinnering in zijn hoofd! Gun hem een diep verlangen of zadel hem op met een trauma!
Archibald betastte de flacon babyshampoo in zijn jaszak en liet zich terugvoeren naar zijn gelukkige jeugd. Lang geleden, toen zijn moeder in de linnenkamer naar een proper washandje zocht, was hij bijna verdronken in de badkuip. Sindsdien is Archibald bang van water.
Tip 9: een personage is een vat vol tegenstrijdigheden!
Archibald is bang van water. Behalve als hij gedronken heeft, want dan duikt hij met kleren en al in de stadsfontein. Hopla!

Dat het goed kan foutlopen bewijst niet alleen de passage hierboven maar ook de eerste aflevering van de zondagavondreeks De Ridder: de roodharige protagoniste verstopt het concertbandje om haar pols en verzint een smoes over een aangereden hondje als excuus voor haar laattijdige verschijning op het werk. Et voilà: de zoveelste gedreven vrouw met een rebelse hoek af, okselfris en recht uit de matrijs.

Dat het anders kan, bewijst Annelies Verbeke in haar recente bundel Veronderstellingen. Daarin voert de schrijfster een hond op die een lange brief aan God de vader schrijft. Geestig, ontroerend en – jawel – o zo herkenbaar. Daarom, als je meer wil weten over herkenbare personages, vergeet dan de tips van onze didactische opa, lees Verbekes verhalenbundel. Nog beter, lees hem op een terrasje en leg je oor intussen te luister, zoals Simon Carmiggelt dat vroeger deed. Of zit ik hier nu gewoon tips te geven?

___________
In VERZiN vind je interviews met bekende en minder bekende schrijvers, info over literaire tijdschriften, schrijfcursussen, recensies, en columns van de hand van deze ouwe jongen. Meer info vind je hier

een geval van ordeverstoring (2)

Ik ging het dus hebben over Een geval van ordeverstoring, uitgegeven in 1975, vorig jaar in dit taalgebied verschenen bij de Arbeiderspers. En wat lezen we op pagina 16?
“Een paar jaar geleden hadden ze, als goedkope wijkplaats voor hun huwelijkse bestaan, samen een spotgoedkoop souterrainappartement in Varick Street gehuurd (…) Ze hadden het schoongemaakt en witgeverfd, ze hadden het voorzien van een tweepersoonsbed en een goed gevulde drankkast, een tweedehandskachel, een koelkast en genoeg spullen om het er ‘gezellig’ uit te laten zien (…)”

“Ze” slaat op hoofdpersonage John Wilder en Paul Borg, en de reden waarom de twee vrienden er een souterrain op nahouden, is dezelfde als die van de vijf vrienden uit Erik Van Looy’s Loft – vuil manieren. Voor Bart De Pauw vormde de loft de basispremisse voor een door wantrouwen, verdachtmakingen en flashbacks voortgestuwd scenario, schrijver Richard Yates stuurde zijn roman een geheel andere kant uit. Bij hem geen dode Marie Vinck in het tweepersoonsbed, want op pagina 25 wordt protagonist John Wilder wakker in een psychiatrische kliniek. En de rest van het boek ontwikkelt zich zoals we van Yates gewend zijn.

John Wilder werkt voor een prestigieus wetenschappelijk tijdschrift. Hij is goed in zijn vak, heeft een belezen, mooie vrouw en is vader van een zoon van tien. Tot zover de façade. Want Wilder is ongelukkig. Hij droomt van een toekomst als filmproducer. Hij is een trage lezer, is nooit op een filmset geweest maar omdat hij graag films ziet en ze nog liever analyseert, denkt hij het in Hollywood te kunnen maken. En wat wil het toeval? Na zijn ziekenhuisopname ligt hij met een fles whisky en een meisje tussen de lakens films te analyseren, en zegt dat meisje plots: “Als je daar nu ’s een film over draait, over dat ziekenhuis.”

Net zoals bij zijn andere romans overviel me de neiging om tijdens het lezen een hand voor mijn ogen te houden, om mezelf de vernedering en de schaamte te besparen die de personages in het boek moeten ondergaan. Vergeefse moeite. Ik parafraseer even Maurice De Brabandere uit Van vlees en bloed: de emmer der vernedering zit helemaal vol. En Yates dwingt zijn lezers om hem samen met zijn personages tot de laatste druppel leeg te drinken.

Een geval van ordeverstoring is niet zijn beste boek. Te veel aandacht gaat naar het door waanvoorstellingen geplaagde hoofd van de hoofdpersoon, en te weinig naar de twee vrouwen in zijn leven. Zij blijven onuitgewerkte kanttekeningen in de marge en dienen te veel als boksbal voor Wilders paranoïde tirades. Misschien omdat het hoofdpersonage te dicht op de huid van de schrijver zit. Yates werd namelijk zelf ooit opgenomen in de psychiatrie en net als Wilder was hij een notoire drinker.

Maar ook een mindere Richard Yates is en blijft wis en waarachtig de moeite waard.

een geval van ordeverstoring (1)

Een hele maand verstreken zonder dat er ook maar één tekst op deze website is verschenen?! Nul komma niks geen eindejaarslijstjes, goede voornemens of nieuwjaarsbeschouwingen?! ‘Wat is er, menneke, tong verloren?’ zoals de plezante nonkel het in mijn kinderjaren op menig familiefeest placht te verwoorden.
Wat kan ik zeggen? Soms gaat het leven met je aan de haal. Je werkt aan je vierde roman, schrijft de uren weg, en als je halverwege de eerste versie bent, kijk je uit het raam, en merk je dat het intussen donker is geworden en dat Studio Brussel vanuit de Schorre in Boom staat uit te zenden. Je leest boeken. Je komt aan op het kantoor waar je werkt en merkt dat er ingebroken werd. Je komt enkele weken later nog ’s aan op kantoor en merkt dat er opnieuw ingebroken werd. Je viert je verjaardag en loopt nog harder je rondjes in het Middelheimpark, op de vlucht voor het klimmen der jaren. Je leest boeken. Je zuster komt samen met je petekindje overgevlogen uit het door smogdekens verstikte Shanghai om samen met je de kerst door te brengen en het ontroert je mateloos. En is ontroering niet de mooiste emotie?

Een geval van ordeverstoring. Voor zij die dachten dat ik het met zo’n titel over GAS-boetes of Antwerpse burgemeesters ging hebben, péch! De titel hoort bij het eerste boek dat ik in 2014 heb uitgelezen – Disturbing the peace van Richard Yates. Wie deze site al ’s bezoekt – ja, ik heb het tegen u, J.D. uit Z. – weet dat ik deze auteur (zie foto) loop aan te prijzen zoals Theofiel Boemerang zijn stofzuigers aan tante Sidonie verlapt.

Word ik ontroerd door zijn romans? Zelden. Yates is een meedogenloze chroniqueur van het leven dat we met zijn allen lijden. Net als jij en ik voelen de hoofdpersonages uit zijn romans zich beter dan hun buren, met wie ze hun spouwmuur maar niet hun kleinburgerlijkheid delen. Net als jij en ik beschouwen ze hun leven als een te effenen pad naar een betere toekomst. Natuurlijk zijn ze niet anders of specialer dan de rest. Ze worden ontgoocheld, vernederd, stapelen de ene fout op de andere. Ze denken dat ze malchance hebben, maar in feite hebben ze hun falen geheel en al aan zichzelf te danken. Het zijn hun eigen kleine kantjes, gebreken, onhebbelijkheden, misvattingen die maken dat hun ondernemingen tot mislukken gedoemd zijn. En wie op verlossing rekent, komt bedrogen uit. Of het nu Robert Prentice is uit Een speciaal soort voorzienigheid, Emily Grimes uit Paasparade of de in Revolutionary Road woonachtige Frank en April Wheeler, op het einde van de dag laten ze hun kapotte dromen bij de leeggedronken flessen op het aanrecht achter.

Het hoofdpersonage uit Een geval van ordeverstoring heet John C. Wilder. Over hem én zijn band met Erik Van Looy heb ik het volgende keer.

writer’s block versus het IMF

Deze column las u reeds in het laatste nummer van het tijdschrift
VERZiN (okt-nov-dec 2013). Toch niet? Ha, lees hem dan hier.

In de film Wonder Boys vertolkt Michael Douglas de rol van professor Grady Tripp, schrijver en docent aan de universiteit van Pittsburgh. Het zit de man niet mee. Hij wordt een dagje ouder, zijn vrouw heeft hem verlaten en op zijn bureau ligt een onvoltooid manuscript van 2 500 vellen. Tripp kampt warempel met een writer’s block. Geen wonder dat de man een affaire begint met de vrouw van de decaan, studenten in zijn living laat kamperen en zijn dagen al wietrokend en gehuld in een peignoir slijt.

Barton Fink (de foto hierboven is een still uit deze film), The Lost Weekend, Adaptation, The Shining, Ruby Sparks, Being Flynn, Californication. Telkens als er een schrijver over het witte doek loopt, heeft hij gegarandeerd een writer’s block aan zijn been. Waarom? Wel, denk even mee. Je naam is – voor de vuist weg – Aaron Sorkin en je bent een scenarist die het meent: geen superhelden, sequels of prequels uit jouw pen. Nee, échte personages met échte emoties. Maar omdat je Willam Goldman hebt gelezen, weet je dat de openingsscène zo dicht mogelijk tegen het einde van de film moet aanleunen, en dat een uitgesponnen introductie niet meer van deze tijd is. Dus begin je de film met een man (of vrouw) die tot twee maal toe een pagina uit de schrijfmachine rukt en versnippert, en misnoegd een eind voor zich uit staart terwijl hij aan een sigaret lurkt. Aanschouw de getormenteerde schrijver. Zet er een ingelijste foto naast waarop een lachende vrouw (of man) onbarmhartig met een viltstift werd bewerkt, en je hebt een getormenteerde, gescheiden schrijver. Voeg een lege whiskyfles toe en hopla: een getormenteerde, gescheiden schrijver met een drankprobleem. Laat het drama maar aanrukken! En de titel is niet eens over het scherm gerold.

Niets zo cinematografisch verantwoord als een writer’s block, zei Jeroen Olyslaegers. Is het dan niet meer dan een Hollywood-hersenspinsel? Neen, want Wonder Boys is niet alleen een geestige film, het is een geestige film gebaseerd op een boek van Michael Chabon, een ervaringsdeskundige. Na het succes van zijn debuut begon Chabon vol goede moed aan een ambitieuze roman die Fountain City zou gaan heten. Hij beet er zijn tanden op stuk. Na vijf jaar zette hij de 1 500 pagina’s in een doos op zolder, en begon helemaal opnieuw. Zeven maanden later stond Wonder Boys op papier.

Writer’s block, een verzamelnaam voor een allegaartje van aandoeningen waaraan een allegaartje van oorzaken ten grondslag ligt. Het kan zijn dat je je schrijversmojo bent kwijtgespeeld omdat je kampt met stress/depressies/ldvd/verslavingen (schrappen wat niet past). Maar het is even goed mogelijk dat je in hetzelfde bedje ziek bent als het Internationaal Monetair Fonds: het verhaal zit conceptueel fout, je hanteert vertrouwde maar verkeerde technieken om de meubels te redden, je haalt trukendozen uit de kast met een verstreken houdbaarheidsdatum.

Net als bij het I.M.F. valt de aandoening soms verrassend eenvoudig te remediëren: een draai om de oren en kamerarrest tot het huiswerk af is.

___________
In VERZiN vind je interviews met bekende en minder bekende schrijvers, info over literaire tijdschriften, schrijfcursussen, recensies, en columns van de hand van deze ouwe jongen. Meer info vind je hier

Social media & sharing icons powered by UltimatelySocial
Facebook
Instagram